ECLI:NL:RBZWB:2024:5672

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
BRE - 23 _ 1086, 23 _ 1087 en 23 _ 1088
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanslagen forensenbelasting voor niet-gemeubileerde woning in de jaren 2020, 2021 en 2022

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 14 augustus 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende aanslagen forensenbelasting opgelegd voor de jaren 2020, 2021 en 2022, welke door belanghebbende werden betwist. De rechtbank heeft op 7 augustus 2024 de beroepen behandeld, waarbij belanghebbende en een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar aanwezig waren.

Belanghebbende had in de betreffende jaren zijn hoofdverblijf in Polen en huurde een appartement in Nederland, waar hij gedurende het jaar een beperkt aantal dagen verbleef. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de woning meer dan negentig dagen gemeubileerd was, zoals vereist voor de heffing van forensenbelasting. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast bij de heffingsambtenaar ligt en dat deze niet is geslaagd in het aantonen van de gemeubileerdheid van de woning.

Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat de aanslagen forensenbelasting ten onrechte zijn opgelegd en vernietigt deze. De heffingsambtenaar wordt verplicht het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de heffingsambtenaar om voldoende bewijs te leveren bij het opleggen van belastingaanslagen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/1086, 23/1087 en 23/1088

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2024 in de zaken tussen

[belanghebbende] , domicilie kiezende te [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 3 januari 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2020, 2021 en 2022 opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen forensenbelastingen 2020, 2021 en 2022 bij uitspraken op bezwaar afgewezen.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [naam] .

Feiten

2. Belanghebbende had in de jaren 2020, 2021 en 2022 zijn hoofdverblijf in Polen.
2.1.
Belanghebbende huurt sinds 1 maart 2019 een appartement aan de [adres] te [plaats] (de woning). Belanghebbende verbleef 51 dagen (2020), 63 dagen (2021) respectievelijk 71 dagen (2022) in de woning.
2.2.
Belanghebbende huurde in de jaren 2020, 2021 en 2022 ook een kamer in Gorinchem.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen forensenbelasting 2020, 2021 en 2022 terecht en niet tot te hoge bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslagen forensenbelasting 2020, 2021 en 2022 ten onrechte aan belanghebbende opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

4. Op basis van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Van die bevoegdheid heeft de raad van de gemeente Vlissingen gebruik gemaakt door een soortgelijke bepaling op te nemen in artikel 2 van de Verordening forensenbelasting 2020, 2021 en 2022 (de Verordeningen).
4.1.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of belanghebbende de woning meer dan negentig dagen van de jaren 2020, 2021 en 2022 gemeubileerd voor zich beschikbaar hield.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank rust de bewijslast dat forensenbelasting mag worden geheven op de heffingsambtenaar. Dat betekent in dit geval dat de heffingsambtenaar aannemelijk moet maken dat de woning meer dan negentig dagen van de jaren 2020, 2021 en 2022 gemeubileerd was. De rechtbank merkt daarbij op dat het voor de heffingsambtenaar moeilijk kan zijn om aan die bewijslast te voldoen omdat hij daarbij afhankelijk is van hetgeen belanghebbende op dit punt aanlevert en verklaart. In zo’n geval is het mogelijk dat aan de door de heffingsambtenaar aangevoerde feiten vermoedens worden ontleend die ertoe kunnen leiden dat de stellingen van de heffingsambtenaar als juist worden beschouwd. [1]
4.3.
De heffingsambtenaar voert aan dat de woning beschikt over alle elementaire voorzieningen, zoals kook-, was- en sanitaire voorzieningen. Daarnaast wijst de heffingsambtenaar erop dat belanghebbende heeft verklaard dat hij in de woning slaapt op een stretcher. De rechtbank acht op basis van wat de heffingsambtenaar heeft aangevoerd – mede bezien in het licht van de door belanghebbende overgelegde foto’s waaruit blijkt dat er op enig moment verschillende spullen, waaronder een stretcher, wasrek, stofzuiger, projectiescherm en apparatuur, in de woning aanwezig waren – het vermoeden gewettigd dat de woning in de jaren 2020, 2021 en 2022 meer dan negentig dagen gemeubileerd was.
4.4.
Het is vervolgens aan belanghebbende om het vermoeden te ontzenuwen dat de woning in de jaren 2020, 2021 en 2022 niet meer dan negentig dagen gemeubileerd was, zoals hij heeft gesteld. Daartoe is niet vereist dat belanghebbende aannemelijk maakt dat het vermoeden onjuist is; voldoende is dat op basis van wat belanghebbende aanvoert redelijkerwijs moet worden getwijfeld aan de juistheid van het vermoeden [2] . Belanghebbende heeft verklaard dat hij zijn werk als technisch monteur op verschillende plekken in de wereld uitvoert en daarom gedurende het jaar op verschillende plekken verblijft. Ter ondersteuning van deze verklaring heeft belanghebbende ter zitting zijn werkcontracten en verschillende overeenkomsten van kamerhuur aan de rechtbank en de heffingsambtenaar getoond. Belanghebbende heeft ook verklaard dat hij steeds alle spullen, ook die op de foto’s te zien zijn, meeneemt als hij vertrekt naar een volgende plek. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen van belanghebbende consistent en geloofwaardig zijn en daarom het vermoeden ontzenuwen dat de woning in ieder afzonderlijk kalenderjaar meer dan negentig dagen gemeubileerd was.
4.5.
De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat hij niet kan bewijzen dat belanghebbende de spullen in de woning steeds heeft achtergelaten en dus niet heeft meegenomen op de momenten dat hij uit de woning vertrok. De rechtbank begrijpt dat het moeilijk is om daarvoor bewijsmiddelen te overleggen, maar dit bewijsrisico komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van de heffingsambtenaar.
4.6.
Het voorgaande betekent dat niet aannemelijk is geworden dat de woning in de jaren 2020, 2021 en 2022 meer dan negentig dagen was gemeubileerd. Daarmee is niet aan alle voorwaarden voor heffing van forensenbelasting voldaan. De heffingsambtenaar heeft de aanslagen forensenbelasting over de jaren 2020, 2021 en 2022 dus ten onrechte aan belanghebbende opgelegd. Belanghebbende wordt in het gelijk gesteld.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn gegrond. De aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2020, 2021 en 2022 zijn ten onrechte aan belanghebbende opgelegd en kunnen dus niet in stand blijven. De aanslagen forensenbelasting 2020, 2021 en 2022 worden daarom vernietigd.
5.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoeden. Belanghebbende heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2020, 2021 en 2022;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 14 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hoger beroep moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.vgl. Hoge Raad 25 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9354, r.o. 3.2.1
2.zie de vorige voetnoot, r.o. 3.2.4