In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 14 augustus 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende aanslagen forensenbelasting opgelegd voor de jaren 2020, 2021 en 2022, welke door belanghebbende werden betwist. De rechtbank heeft op 7 augustus 2024 de beroepen behandeld, waarbij belanghebbende en een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
Belanghebbende had in de betreffende jaren zijn hoofdverblijf in Polen en huurde een appartement in Nederland, waar hij gedurende het jaar een beperkt aantal dagen verbleef. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de woning meer dan negentig dagen gemeubileerd was, zoals vereist voor de heffing van forensenbelasting. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast bij de heffingsambtenaar ligt en dat deze niet is geslaagd in het aantonen van de gemeubileerdheid van de woning.
Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat de aanslagen forensenbelasting ten onrechte zijn opgelegd en vernietigt deze. De heffingsambtenaar wordt verplicht het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de heffingsambtenaar om voldoende bewijs te leveren bij het opleggen van belastingaanslagen.