ECLI:NL:RBZWB:2024:5668

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 22/6087
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake WOZ-beschikkingen en onroerende zaakbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 augustus 2024, wordt het verzet van de belanghebbende tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn beroep behandeld. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, had eerder beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikkingen voor twee objecten in Breda. De rechtbank had op 22 december 2023 het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de gemachtigde geen juiste machtiging had overgelegd. De rechtbank oordeelt dat mr. Bartels niet tijdig heeft voldaan aan het verzoek om een machtiging te overleggen, ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank. Tijdens de zitting van 16 juli 2024 heeft mr. Bartels geen relevante gronden aangevoerd die de eerdere uitspraak konden weerleggen. De rechtbank concludeert dat het verzet ongegrond is en bevestigt de eerdere uitspraak. Tevens wordt het verzoek om immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding afgewezen, omdat mr. Bartels niet bevoegd was om deze verzoeken namens de belanghebbende in te dienen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot cassatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/6087 en 22/6088

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2024 op het verzet van

[belanghebbende] , te [plaats] , belanghebbende,

(gesteld gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 december 2023 in het geding tussen
belanghebbende
en
Het hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 22 december 2023 waarin de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet overleggen van een juiste machtiging. De beroepen zien op de WOZ-beschikkingen voor de objecten [adres 1] en [adres 2] te [plaats] met [aanslagnummer] alsmede de gelijktijdig opgelegde aanslagen onroerende zaakbelasting.
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 16 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft mr. Bartels deelgenomen.

Procesverloop

2. Bij brief van 30 december 2022 is mr. Bartels in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken een machtiging te overleggen. Hierop heeft mr. Bartels niet gereageerd.
2.1.
Het verzoek is herhaald bij aangetekende brief van 21 februari 2023 met een laatste termijn van twee weken. Hierop heeft mr. Bartels bij brief die is gedateerd op 21 januari 2023 en door de rechtbank is ontvangen op 27 februari 2023, gereageerd. Bij die brief was echter geen machtiging van belanghebbende gevoegd maar slechts een niet ingevulde en ook niet ondertekende machtiging.
2.2.
Mr. Bartels heeft niet (tijdig) voldaan aan het verzoek van de rechtbank, waarna het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

Overwegingen

3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 22 december 2023 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3.1.
Mr. Bartels voert in zijn verzetschrift geen gronden aan die ingaan op de gronden die zijn genoemd in de in verzet bestreden uitspraak. Wel heeft hij verzocht om te worden gehoord op het verzet.
Ter zitting heeft hij aangevoerd dat hij op 25 mei 2022 en 27 juni 2022 e-mails heeft gestuurd naar ‘Jan en Alleman’ dat er een machtiging getekend dient te worden door [belanghebbende] en dat hij deze dringend nodig heeft. Ook wordt er door mr. Bartels geopperd dat de rechtbank de stukken ook bij de heffingsambtenaar had kunnen opvragen of anders hem nog een extra mogelijkheid had moeten geven om de machtiging in te dienen.
3.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Beoordeling rechtbank

4. Iemand die namens een ander beroep instelt, moet op verzoek van de rechtbank een machtiging indienen om aan te tonen dat hij namens die ander beroep mag instellen. Dit staat in artikel 8:24, tweede lid van de Awb. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
4.1.
De stelling van mr. Bartels dat de rechtbank de stukken kan opvragen bij de heffingsambtenaar kan niet tot het door hem gewenste resultaat leiden. Het is aan de indiener om eventuele verzuimen te herstellen. De stelling dat mr. Bartels niet voldoende in de gelegenheid is gesteld om het verzuim te herstellen volgt de rechtbank niet. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank voldoende vaststaan dat mr. Bartels op de hoogte was van het verzuim en voldoende de gelegenheid heeft gekregen om het verzuim te herstellen.
4.2.
Mr. Bartels heeft in verzet nog een machtiging overgelegd. De rechtbank overweegt dat bij het niet voldoen aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, het beroep wegens dit verzuim niet-ontvankelijk verklaard kan worden en dat het verzuim in verzet niet kan worden hersteld [1] .

Conclusie en gevolgen

5. De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 22 december 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding
5.1.
Nu niet is gebleken dat mr. D.A.N. Bartels is gemachtigd om namens belanghebbende te procederen is naar het oordeel van de rechtbank mr. D.A.N. Bartels ook niet bevoegd om namens belanghebbende een verzoek te doen om immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding. De rechtbank wijst de verzoeken dan ook af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 9 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad, 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2