ECLI:NL:RBZWB:2024:5666

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 23/1269
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring in WOZ-zaak

Op 9 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak (zaaknummer BRE 23/1269) van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Geertruidenberg. Het verzet betreft een eerdere uitspraak van de rechtbank van 22 december 2023, waarin het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet overleggen van recente uittreksels van de Kamer van Koophandel. De gemachtigde van belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, had in februari 2023 de gelegenheid gekregen om binnen vier weken de benodigde documenten te overleggen, maar de ingediende uittreksels waren verouderd. Ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank om recente documenten, heeft mr. Bartels niet tijdig voldaan aan deze verzoeken, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

Tijdens de behandeling van het verzet op 26 juli 2024 heeft mr. Bartels geen nieuwe gronden aangevoerd die de eerdere uitspraak konden weerleggen. Hij heeft wel aangegeven dat hij in maart 2024 alsnog de gevraagde stukken had ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat deze late indiening niet kon leiden tot een andere uitkomst. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Tevens werd het verzoek om immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding afgewezen, omdat mr. Bartels niet bevoegd was om namens belanghebbende deze verzoeken in te dienen.

De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van de vereiste documenten in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1269

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2024 op het verzet van

[belanghebbende] , te [plaats 1] , belanghebbende,

(gesteld gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 december 2023 in het geding tussen
belanghebbende
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Geertruidenberg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 22 december 2023 waarin de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet overleggen van een recente uittreksels van de kamer van koophandel. Het beroep ziet op de WOZ-beschikking voor het object [adres] te [plaats 2] met aanslagnummer [nummer] .
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 26 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft mr. Bartels deelgenomen.

Procesverloop

2. Bij brief van 24 februari 2023 is mr. Bartels in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een machtiging en uittreksels uit het handelsregister te overleggen, waarbij is opgemerkt dat die niet ouder mogen zijn dan ‘’een jaar. Hierop heeft mr. Bartels gereageerd bij brief van 27 februari 2023 en uittreksels uit het handelsregister overgelegd van belanghebbende, en de vijf bovenliggende aandeelhouders en bestuurders alsmede een machtiging die is ondertekend door [naam] .
2.1.
Omdat de uittreksels uit het handelsregister alle dateren uit 2021 heeft de griffier bij brief van 14 maart 2023 verzocht om binnen twee weken na dagtekening recente uittreksels uit het handelsregister te overleggen, waarbij er nogmaals op is gewezen dat die niet ouder mogen zijn dan één jaar. Dit verzoek is herhaald bij aangetekende brief van 18 mei 2023 met een laatste termijn van twee weken. Met zijn brief van 23 mei 2023 heeft mr. Bartels bij de al eerder ingediende uittreksels uit het handelsregister en machtiging ingediend.
2.2.
Mr. Bartels heeft niet (tijdig) voldaan aan het verzoek van de rechtbank, waarna het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

Overwegingen

3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 22 december 2023 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3.1.
Mr. Bartels voert in zijn verzetschrift geen gronden aan die ingaan op de gronden die zijn genoemd in de in verzet bestreden uitspraak. Wel heeft hij verzocht om te worden gehoord op het verzet. Ter zitting heeft hij aangevoerd dat hij de gevraagde stukken in maart 2024 alsnog heeft ingediend.
3.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
De grond van het verzet slaagt niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 22 december 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
3.4.
Bij brief van 24 februari en aangetekende brief van 18 mei 2023 is mr. Bartels in de gelegenheid gesteld om de gevraagde stukken te overleggen. De rechtbank ziet geen reden om te betwijfelen of deze ook zijn ontvangen blijkens de reactie van mr. Bartels op die brieven. Dat mr. Bartels de al eerder ingediende en te oude uittreksels indiende, komt voor zijn rekening.
3.5.
Mr. Bartels heeft in verzet (maart 2024) nog nieuwe uittreksels uit het handelsregister en een machtiging ingediend. De rechtbank overweegt dat bij het niet voldoen aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, het beroep wegens dit verzuim niet-ontvankelijk verklaard kan worden en dat het verzuim in verzet niet kan worden hersteld [1] .

Conclusie en gevolgen

4. De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 22 december 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding
4.1.
Nu niet is gebleken dat mr. D.A.N. Bartels is gemachtigd om namens belanghebbende te procederen is naar het oordeel van de rechtbank mr. D.A.N. Bartels ook niet bevoegd om namens belanghebbende een verzoek te doen om immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding. De rechtbank wijst de verzoeken dan ook af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 9 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad, 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2