ECLI:NL:RBZWB:2024:5664

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 23/1203
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake WOZ-beschikking en onroerendezaakbelasting

Op 9 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetprocedure van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 22 december 2023. In die uitspraak werd het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen juiste machtiging en uittreksels van de Kamer van Koophandel waren overgelegd. De zaak betreft de WOZ-beschikking voor verschillende panden in Breda en de bijbehorende aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing.

De gemachtigde van belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, heeft op verschillende momenten geprobeerd de benodigde documenten te overleggen, maar heeft niet tijdig voldaan aan de verzoeken van de rechtbank. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 26 juli 2024, waarbij mr. Bartels aanwezig was. Tijdens de zitting heeft hij aangevoerd dat hij landelijk optreedt voor alle vestigingen van een bedrijf en dat hij in het bezit is van de benodigde stukken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verzet ongegrond is, omdat er geen gronden zijn aangevoerd die de eerdere beslissing van de rechtbank in twijfel trekken.

De rechtbank concludeert dat het niet voldoen aan de wettelijke vereisten voor het in behandeling nemen van het beroep leidt tot niet-ontvankelijkheid, en dat dit verzuim niet kan worden hersteld in verzet. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat mr. Bartels niet bevoegd was om namens belanghebbende een verzoek om immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding in te dienen, omdat niet is gebleken dat hij daartoe gemachtigd was. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/1203 tot en met 23/1205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2024 op het verzet van

[belanghebbende] , te [plaats 1] , belanghebbende,

(gesteld gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 december 2023 in het geding tussen
belanghebbende
en
Het hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 22 december 2023 waarin de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet overleggen van een juiste machtiging en uittreksels van de kamer van koophandel. Het beroep ziet op de WOZ-beschikking voor de panden [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] in [plaats 2] alsmede de aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing met aanslagnummer [nummer] .
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 26 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft mr. Bartels deelgenomen.

Procesverloop

2. Bij brief van 21 februari 2023 is mr. Bartels in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een machtiging en uittreksels uit het handelsregister te overleggen. Hierop heeft mr. Bartels gereageerd bij brief van 21 maart 2023 uittreksel overgelegd van, belanghebbende, van haar enig aandeelhouder en bestuurder, [B.V.] , en machtigingen die ondertekend zijn door [naam 1] , die is vermeld als één van de bestuurders, en [naam 2] .
2.1.
De griffier heeft vervolgens geconstateerd weliswaar bestuurder is van belanghebbende en [naam 3] maar niet zelfstandig bevoegd. Bij aangetekend en per gewone post gezonden brief van 26 april 2023 is daarom verzocht om binnen twee weken aanvullende uittreksels uit het handelsregister en machtigingen van de bevoegd(e) bestuurder(s). Dit verzoek is herhaald bij aangetekende brief van 16 mei 2023 met een laatste termijn van twee weken. Ook hierop heeft mr. Bartels bij brief van 23 mei 2023 gereageerd, zij het door de al eerder ingediende uittreksels uit het handelsregister en machtigingen in te dienen.
2.2.
Mr. Bartels heeft niet (tijdig) voldaan aan het verzoek van de rechtbank, waarna het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

Overwegingen

3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 22 december 2023 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3.1.
Mr. Bartels voert in zijn verzetschrift geen gronden aan die ingaan op de gronden die zijn genoemd in de in verzet bestreden uitspraak. Wel heeft hij verzocht om te worden gehoord op het verzet.
Ter zitting heeft hij aangevoerd dat hij landelijk optreedt als gemachtigde voor alle vestigingen van [bedrijf] en dat hij in bezit is van de benodigde stukken en als de rechtbank daarom had gevraagd hij die stukken had toegezonden.
3.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Bij brief van 21 februari en aangetekende brief van 16 mei 2023 is mr. Bartels in de gelegenheid gesteld om de gevraagd stukken te overleggen. De rechtbank ziet geen reden om te betwijfelen of deze ook zijn ontvangen gelet op het feit dat van mr. Bartels op die brieven regaeerde. Dat hij dan al eerder ingezonden stukken nog eens inzendt, komt voor rekening van belanghebbende. Verder zijn er geen redenen aangevoerd die het niet tijdig indienen van de gevraagde stukken verschoonbaar maakt.
3.4.
De rechtbank overweegt dat bij het niet voldoen aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, het beroep wegens dit verzuim niet-ontvankelijk verklaard kan worden en dat het verzuim in verzet niet kan worden hersteld [1] . Ook is niet gebleken van omstandigheden die het niet indienen van de gevraagde stukken verschoonbaar maakt..

Conclusie en gevolgen

4. De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 22 december 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding
4.1.
Nu niet is gebleken dat mr. D.A.N. Bartels is gemachtigd om namens belanghebbende te procederen is naar het oordeel van de rechtbank mr. D.A.N. Bartels ook niet bevoegd om namens belanghebbende een verzoek te doen om immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding. De rechtbank wijst de verzoeken dan ook af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 9 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad, 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2