ECLI:NL:RBZWB:2024:5649

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
23/9079
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag zorgtoeslag en het vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag zorgtoeslag voor het jaar 2021. De Dienst Toeslagen heeft op 13 juli 2023 besloten om de aanvraag voor zorgtoeslag af te wijzen, omdat de indieningstermijn op 1 mei 2023 was verstreken. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Dienst Toeslagen verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 23 mei 2024 heeft eiser verklaard dat hij de aanvraag te laat heeft ingediend omdat hij in afwachting was van een beslissing van de Belastingdienst over zijn aanslag inkomstenbelasting. Hij heeft contact gehad met de Belastingtelefoon, waar hem werd verteld dat hij zorgtoeslag kon aanvragen tot zes maanden na de nieuwe aanslag. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag niet tijdig is ingediend en dat er geen wettelijke mogelijkheid is om van de indieningstermijn af te wijken. De rechtbank concludeert dat de Dienst Toeslagen terecht heeft beslist dat eiser geen recht heeft op zorgtoeslag voor het jaar 2021. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en eiser krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9079

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen),

(gemachtigden: [naam 1] en mr. [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag zorgtoeslag voor het jaar 2021.
1.1.
De Dienst Toeslagen heeft op 13 juli 2023 (primair besluit) besloten om de aanvraag voor zorgtoeslag voor het jaar 2021 af te wijzen. Met het besluit van 4 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft de Dienst Toeslagen eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen.

Totstandkoming van het besluit

Relevante feiten en omstandigheden
2. De inspecteur van de Belastingdienst heeft met dagtekening van 24 januari 2023 aan eiser een definitieve aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2021 opgelegd, waarbij het verzamelinkomen is bepaald op € 36.103,-. Eiser heeft op 10 februari 2023 aangifte inkomstenbelasting 2021 gedaan.
2.1.
Eiser heeft op 12 mei 2023 bij de Dienst Toeslagen een aanvraag zorgtoeslag voor het jaar 2021 ingediend. De Dienst Toeslagen heeft deze aanvraag met het primaire besluit afgewezen, omdat de indieningstermijn was verstreken op 1 mei 2023. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit primaire besluit. De Dienst Toeslagen is vervolgens overgegaan tot de bestreden besluitvorming.
2.2.
Met dagtekening van 21 juli 2023 heeft de inspecteur van de Belastingdienst de aanslag inkomstenbelasting 2021 verminderd. Daarbij is het verzamelinkomen van eiser op € 20.455,- vastgesteld.
Bestreden besluit
3. De Dienst Toeslagen heeft de aanvraag om zorgtoeslag afgewezen wegens overschrijding van de wettelijke indieningstermijn. Eiser heeft de aanvraag op 12 mei 2023 ingediend, terwijl de termijn voor het indienen op 1 mei 2023 is verstreken. De Dienst Toeslagen ziet geen wettelijke mogelijkheden om af te wijken van de termijn uit artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De Dienst Toeslagen is verder van mening dat eiser geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen.
Beroepsgronden
4. Eiser kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn aanvraag. Hij licht toe dat hij de aanvraag te laat heeft ingediend, omdat hij steeds in afwachting was van een beslissing van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting 2021. Hieruit zou blijken of zijn inkomen gewijzigd werd en of hij recht had op zorgtoeslag. Vóór het verstrijken van de termijn van 1 mei 2023 heeft eiser contact gezocht met de Belastingdienst via de Belastingtelefoon. Daar werd hem verteld dat hij zorgtoeslag kon aanvragen tot zes maanden na de nieuwe aanslag inkomstenbelasting. Deze nieuwe aanslag volgde met de nodige vertraging pas op 21 juli 2023 en hieruit bleek dat hij gezien het gewijzigde inkomen inderdaad recht zou hebben op zorgtoeslag over het jaar 2021. Eiser vindt het daarom onbegrijpelijk dat zijn aanvraag voor zorgtoeslag wordt afgewezen, terwijl de oorzaak voor zijn late aanvraag gevonden kan worden in de vertragingen bij de Belastingdienst en het advies van de medewerker van de Belastingtelefoon.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of de Dienst Toeslagen de aanvraag voor zorgtoeslag op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat deze zaak (niet) over?
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvraag zorgtoeslag voor het jaar 2021 ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Awir, vóór 1 mei 2023 ingediend had moeten worden. Het staat vast dat de aanvraag van eiser na het verstrijken van deze termijn, namelijk op 12 mei 2023, is ingediend. De vraag is of er afgeweken kan worden van de indieningstermijn wegens de omstandigheden die eiser aanvoert, te weten de vertraging bij de Belastingdienst bij de beslissing over de aanslag inkomstenbelasting 2021. Daarnaast moet worden bezien of eiser een geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel.
Kan afgeweken worden van de indieningstermijn?
8. De rechtbank overweegt dat de tekst van artikel 15, eerste lid, van de Awir geen ruimte laat aan de Dienst Toeslagen om van de indieningstermijn af te wijken. Voor de toepassing van deze bepaling heeft de wetgever niet voorzien in een uitzonderingsmogelijkheid. In de memorie van toelichting bij de Awir is aangegeven dat het karakter van inkomensafhankelijke tegemoetkomingen het niet toelaat dat deze ook nog worden verleend als er een lange tijd is verstreken na het moment waarop de desbetreffende uitgaven zijn gedaan. [1]
8.1.
De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eiser, dat de specifieke omstandigheden in dit geval aanleiding zouden moeten geven om af te wijken van de wettelijke indieningstermijn, als een beroep op het evenredigheidsbeginsel. In dat verband overweegt de rechtbank dat de Awir een wet in formele zin is. Dat betekent dat de wet is opgesteld door de wetgever, namelijk de regering en het parlement gezamenlijk. Uit artikel 120 van de Grondwet volgt dat de rechter een wet die het parlement heeft aangenomen, niet mag toetsen aan de Grondwet en ook niet aan rechtsbeginselen. In de rechtspraak is bepaald dat dit anders kan liggen als de wetgever bij de totstandkoming van een wet bijzondere omstandigheden niet of niet volledig onder ogen heeft gezien. In dat geval kan de bestuursrechter de wettelijke bepaling buiten toepassing laten, als deze bijzondere omstandigheden tot gevolg hebben dat toepassing van de wettelijke bepaling in strijd komt met algemene rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel. [2]
8.2.
Zoals in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 augustus 2023 [3] uiteen is gezet, is de essentie van een dwingend geformuleerde termijnbepaling dat degenen die niet of niet tijdig hun aanvraag indienen hun rechten verspelen, ook als zij daardoor financieel of anders worden gedupeerd. Dat geldt ook voor de aanvraagtermijn in artikel 15, eerste lid, van de Awir. Die essentie kan de wetgever niet zijn ontgaan, zodat moet worden aangenomen dat hij de gevolgen van de toepassing van een dergelijke termijnbepaling heeft bedoeld en voorzien. Dit wordt ook bevestigd door de wetsgeschiedenis, die duidt op een bewuste keuze van de wetgever voor een harde grens. Zo volgt uit de Memorie van Toelichting bij de totstandkoming van de Awir dat de wetgever zich er van bewust is geweest dat het tijd kan kosten om de andere benodigde gegevens voor de aanvraag van toeslag te krijgen en dat ook een onvolledige aanvraag had kunnen worden ingediend. [4] Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van een door de wetgever niet meegenomen bijzondere omstandigheid.
8.3.
Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of toepassing van artikel 15, eerste lid, van de Awir in dit geval zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege zou moeten blijven.
Kan eiser een beroep doen op het vertrouwensbeginsel?
9. Eiser heeft naar eigen zeggen meerdere malen telefonisch contact gehad met een medewerker van de Belastingtelefoon. Hem werd verteld dat hij zorgtoeslag kon aanvragen tot zes maanden na de nieuwe aanslag inkomstenbelasting. De rechtbank begrijpt dat eiser hiermee een beroep doet op het vertrouwensbeginsel.
9.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van de Dienst Toeslagen toegelicht dat er geen telefoonnotitie in het systeem is opgenomen, waardoor men niet kan controleren wat er precies gezegd is. In zijn algemeenheid is het zo dat een medewerker van de Belastingtelefoon niet bevoegd is tot het verstrekken van specifieke adviezen of toezeggingen.
9.2.
Voor de beoordeling van de vraag of het vertrouwensbeginsel is geschonden, hanteert de rechtbank het stappenplan zoals uiteengezet in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019. [5] De eerste stap is om te bepalen of er sprake is van een uitlating of gedraging die kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Het moet dan gaan om een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. Het is aan degene die zich op het vertrouwensbeginsel beroept om dit aannemelijk te maken.
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat aan hem de hierboven genoemde toezegging is gedaan. Het is onduidelijk wanneer eiser contact heeft gehad met de Belastingtelefoon, met wie hij heeft gesproken, en wat er precies is gezegd door zowel eiser toen hij de situatie heeft uitgelegd, als door de desbetreffende medewerker aan de telefoon. [6] Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan hierom niet slagen.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de Dienst Toeslagen in het bestreden besluit terecht heeft beslist dat eiser geen recht heeft op zorgtoeslag voor het jaar 2021. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Boer-IJzelenberg, griffier, op 15 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 15, eerste lid
Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Dienst Toeslagen. Indien de belanghebbende of diens partner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een medebewoner is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen en de aanvraag betrekking heeft op een tegemoetkoming op grond van een inkomensafhankelijke regeling waarin is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Indien meer dan een van de personen, bedoeld in de tweede en derde volzin, is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen, wordt voor de toepassing van die volzinnen uitgegaan van de aangifte waarvan de indieningstermijn het laatst verloopt.

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 2004/05, 29 764, nr. 3, p.19.
2.ABRvS 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772
4.Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 2004/05, 29 764, nr. 3, p. 18-19 en 47.
5.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.
6.Vergelijk ABRvS 21 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1636.