ECLI:NL:RBZWB:2024:5647

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
23/11737
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor ingebruikname woning

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een B.V. uit Tilburg, tegen de weigering van de door haar aangevraagde omgevingsvergunning voor het legaliseren van de verbouw aan en ingebruikname van een woning. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had op 18 mei 2021 de omgevingsvergunning geweigerd, en dit besluit bleef in stand na het bestreden besluit van 23 oktober 2023. De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en mr. M.A. Wouters namens het college aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan, dat geen bedrijfswoning toestaat op het perceel. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag niet ziet op de gerealiseerde overkapping, die vergunningvrij is. De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden heeft geoordeeld dat de aanwezigheid van een bedrijfswoning niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, en dat de weigering van de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

De rechtbank verwijst naar relevante wet- en regelgeving, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het bestemmingsplan, en concludeert dat de belangenafweging door het college correct is uitgevoerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning blijft staan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11737 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.G.M. Huisman),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van de door haar aangevraagde omgevingsvergunning voor het legaliseren van de verbouw aan en ingebruikname van een woning aan de [adres] in [plaats] .
1.1.
Met het besluit van 18 mei 2021 heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd. Met het bestreden besluit van 23 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de weigering gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres [naam] en de gemachtigde en namens het college mr. M.A. Wouters.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 28 oktober 2020 heeft er een controle plaatsgevonden op het perceel aan de [adres] in [plaats] (het perceel). Tijdens deze controle is geconstateerd dat het pand aan de voorzijde van het perceel in gebruik is genomen als woning. Ook zou er voor de overkapping tussen de twee gebouwen geen omgevingsvergunning zijn aangevraagd en verleend. Het college heeft deze constateringen aangemerkt als overtredingen en heeft eiseres een termijn gegeven om de overtredingen op te heffen.
2.1.
Vervolgens heeft eiseres op 12 februari 2021 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de verbouw aan en ingebruikname van een bedrijfswoning op het perceel. In de brief bij de aanvraag is aangegeven dat het gaat om het legaliseren van een bestaande bedrijfswoning, die wordt bewoond door een persoon die in dienst is bij het daar gevestigde bedrijf. In het pand vindt opslag plaats van verpakkingsmateriaal ten behoeve van coffeeshops. In het pand liggen geen drugs.
De bewoner doet dagelijks klusjes in het pand en houdt (nachtelijk) toezicht in en om het pand. Het toezicht is volgens eiseres noodzakelijk, omdat er kan worden ingebroken door mensen die denken dat er wel drugs liggen opgeslagen.
Voor wat betreft de overkapping stelt eiseres dat deze vergunningvrij is gerealiseerd.
2.2.
Met het besluit van 18 mei 2021 heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning geweigerd voor de activiteiten:
- het (ver)bouwen van een bouwwerk [1] ; en
- het handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening [2] .
Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat een bedrijfswoning ter plaatse niet is toegestaan op grond van het [bestemmingsplan]. Het college is niet bereid om medewerking te verlenen aan het legaliseren van de bedrijfswoning in afwijking van het bestemmingsplan, omdat het realiseren van een bedrijfswoning niet passend wordt geacht binnen het kruimelgevallenbeleid. Daarnaast blijkt volgens het college uit de motivatie bij de aanvraag niet dat het in het kader van het bedrijfsproces noodzakelijk is dat men er woont. Toezicht kan volgens het college op veel manieren worden georganiseerd, bijvoorbeeld met een alarmsysteem of camera’s. Het college ziet hier geen noodzaak om toezicht door middel van een bedrijfswoning te realiseren.
2.3.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.4.
Op 20 april 2022 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden in de bezwaarfase. Namens het college is op de hoorzitting aangegeven dat er op grond van het beleid maatwerk moet worden toegepast en dat er een heroverweging gemaakt zal worden.
Een bedrijfswoning vindt het college beleidsmatig wel denkbaar. Ten aanzien van de overkapping geeft het college op de hoorzitting aan dat die vergunningvrij kan worden gerealiseerd.
2.5.
Na de hoorzitting heeft eiseres bij brief van 8 mei 2022 een nadere onderbouwing aan het college gegeven. In de brief bepleit eiseres de noodzaak van de bedrijfswoning en waarom er sprake moet zijn van fysieke bewaking. Ook licht eiseres toe dat de bedrijfswoning geen extra beperking oplevert in de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
2.6.
Met het bestreden besluit heeft het college de weigering van de omgevingsvergunning, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten. Het college stelt zich op het standpunt dat in dit geval geen sprake is van een bedrijfswoning, omdat bewoning ter plaatse niet noodzakelijk zou zijn, en een reguliere woning op het bedrijventerrein acht het college in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de weigering van de omgevingsvergunning door het college. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de rechtbank af dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
3.3.
Ten aanzien van de omvang van het geding stelt de rechtbank vast dat de aanvraag, het primaire en het bestreden besluit, niet zien op de gerealiseerde overkapping. Tussen partijen is niet in geschil dat de overkapping vergunningvrij is op grond van artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De overkapping valt buiten de omvang van het geding en deze zal de rechtbank dan ook verder onbesproken laten.
4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat staat er in het bestemmingsplan?
5. Het perceel ligt in het [bestemmingsplan] en heeft daarin de enkelbestemming ‘Gemengd-Grootschalig’.
5.1.
Het college stelt dat de aanvraag van eiseres in strijd is met artikel 6.1 van de planregels, omdat de gronden met deze bestemming niet bestemd zijn voor ‘wonen’ en er geen aanduiding ‘bedrijfswoning’ op het perceel ligt. Deze strijdigheid wordt door eiseres niet betwist.
5.2.
Het college stelt ook dat de aanvraag van eiseres in strijd is met de specifieke gebruiksregel van artikel 6.5.1 sub c van de planregels, omdat het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte wordt aangemerkt als strijdig gebruik. Daar is eiseres het niet mee eens.
5.3.
De rechtbank overweegt dat, nu een bedrijfswoning ter plaatse niet rechtstreeks is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, alleen omgevingsvergunning kan worden verleend in afwijking van het bestemmingsplan. Verder stelt de rechtbank met partijen vast dat er geen afwijkingsbevoegdheid is opgenomen in het bestemmingsplan. Het college heeft daarom op goede gronden beoordeeld of buitenplans kan worden afgeweken van het bestemmingsplan [3] .
Goede ruimtelijke ordening
6. Als een aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
6.1.
Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen, komt het college beleidsruimte toe en moet het de betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
6.2.
Het college wenst niet mee te werken aan verlening van een omgevingsvergunning
voor de bedrijfswoning, omdat deze niet noodzakelijk zou zijn ter plaatse.
6.3.
De rechtbank overweegt dat eiseres terecht opmerkt dat de definitie van een bedrijfswoning in het bestemmingsplan niet spreekt over ‘noodzakelijkheid’. In sommige bestemmingsplannen wordt dat wel gedaan, maar in het [bestemmingsplan] niet.
6.4.
Het college geeft aan dat het hier om een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan gaat, en dat daarom moet worden voldaan aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. In dat kader mag het college wel de noodzakelijkheid om ter plaatse te wonen bij haar beoordeling, of zij al dan niet mee wil werken aan een dergelijke afwijking, betrekken.
6.5.
De rechtbank volgt het college hierin. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 juli 2016 [4] , waaruit volgt dat het ontbreken van een noodzaakeis (in die zaak in het Bor) niet maakt dat het college deze eis in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet in redelijkheid mag stellen.
In die uitspraak verwijst de Afdeling verder naar haar uitspraak van 28 mei 2014 [5] , waaruit volgt dat voor de vraag naar de noodzaak van een bedrijfswoning van belang is of de bedrijfsprocessen ter plaatse zoveel tijd en aandacht opeisen, dat op grond daarvan een redelijk belang om op het perceel te wonen aanwezig moet worden geacht. Het is aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat de bedrijfsprocessen zoveel tijd en aandacht van hem vragen, dat een redelijk belang bestaat om op het perceel te wonen.
6.6.
Ten aanzien van de gestelde noodzaak stelt het college dat niet is gebleken dat de bewoner van de woning verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten van dat bedrijf of die activiteiten uitvoert. Klusjes doen en toezicht houden, is daarvoor niet voldoende, nog daargelaten of voldoende gebleken is dat het noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering dat bij het bedrijf gewoond wordt. Hierbij merkt het college op dat er bij het bedrijfspand inmiddels al vanaf eind 2022 niet meer gewoond wordt, wat bevestigt dat bewoning niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Ook is het college van mening dat gezien het grote binnenterrein en de afgesloten ruimte cameratoezicht ook een goede mogelijkheid is, zonder dat aan de privacyregels geraakt wordt door op openbaar terrein te filmen. Het filmen van enkel het open binnenterrein zou voor de beveiliging voldoende moeten zijn, zo stelt het college.
6.7.
Eiseres voert aan dat het pand wordt gebruikt voor de opslag van verpakkingsmateriaal ten behoeve van de verkoop van drugs in coffeeshops. De bewoner van het pand zal onder meer de dagelijkse klusjes aan het pand doen en nachtelijk toezicht houden. Daarnaast zal er sprake zijn van het uitvoeren van onder meer de volgende taken. Er komen wekelijks zes tot acht dames naar dit pand. Zij parkeren de fiets op deze locatie en worden vanuit hier elders tewerkgesteld. Er moet iemand aanwezig zijn om de dames binnen te laten en om ze in de avond weer uit te laten. Daarnaast zal er sprake zijn van voorraadbeheer; er is namelijk dagelijks sprake van distributie van de verpakkingsmaterialen vanuit deze locatie naar de shops. Eiseres wijst erop dat er in dit geval een bijzonder risico speelt gelet op het feit dat het gebruik van het pand aan de [straat] direct kan worden gelieerd aan de verkoop van drugs. Dit maakt volgens haar het nachtelijk toezicht noodzakelijk. Eiseres is het niet eens met het standpunt van het college dat cameratoezicht een goede oplossing zou bieden. Het belang van het nachtelijk toezicht is onder meer gelegen in het op adequate en snelle wijze kunnen reageren op eventueel onheil en potentiële verstoring van de openbare orde. Dit kan volgens eiseres onvoldoende worden vormgegeven met cameratoezicht.
6.8.
De rechtbank is, alle argumenten gehoord en gewogen hebbende, van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom hij het vestigen van een bedrijfswoning op het perceel niet noodzakelijk acht. Daarbij neemt de rechtbank met name de feitelijke situatie in acht. De rechtbank neemt aan dat de huidige bewoner een connectie heeft met het bedrijf, maar hij werkt daar (nog) niet. Hij houdt zich ook niet bezig met het feitelijke bedrijfsproces (verpakken). Hij zou een arbeidscontract van 20 uur per week krijgen. De rechtbank neemt aan dat de aanwezigheid van de bewoner wellicht handig is voor de bedrijfsvoering (sleutels, klusjes) en mogelijke inbraakgevoeligheid kan tegengaan (toezicht), maar dat is onvoldoende om te spreken van een noodzaak om ter plaatse te wonen. Gelet op het voorgaande hoefde het college naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid geen omgevingsvergunning te verlenen voor de bedrijfswoning in afwijking van het bestemmingsplan.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 15 augustus 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt -voor zover van belang-, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
( a) het bouwen van een bouwwerk, en
( c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt -zakelijk weergegeven en voor zover van belang- dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de aangevraagde activiteit in strijd is met (a) het bouwbesluit, (b) de bouwverordening, (c) het bestemmingsplan of (d) met redelijke eisen van welstand.
Het tweede lid bepaalt dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, bepaalt -voor zover van belang- dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan slechts kan worden verleend:
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of (…)

Besluit omgevingsrecht

De algemene maatregel van bestuur waarnaar in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2° van de Wabo is verwezen is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.

Bestemmingsplan [bestemmingsplan]

Artikel 1 Begrippen
1.21
bedrijfswoning: Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.
Artikel 6 Gemengd - Grootschalig
6.1
Bestemmingsomschrijving
6.1.1
Functie
De voor ´Gemengd - Grootschalig´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven, behorende tot maximaal categorie 3.1 uit Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat:
de maximaal toegestane categorie per bestemmingsvlak is weergegeven;
risicovolle inrichtingen alleen zijn toegestaan, die bestaan op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijven tot en met categorie 2' bedrijven zijn toegestaan behorende tot maximaal categorie 2 uit Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten;
de op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande bedrijven die vallen in een hogere dan de in het bestemmingsvlak maximaal toelaatbaar geachte categorie zoals vermeld in Bijlage 4 Overzicht bedrijven met afwijkende milieucategorie en aangeduid met 'bedrijf van categorie 3.2' danwel 'bedrijf van categorie 4.1', met dien verstande dat deze bedrijven alleen als bestaand zijn toegestaan;
kantoren tot maximaal 250m² bruto vloeroppervlak per zelfstandige eenheid met een maximum van 700m² bruto vloeroppervlak per bestemmingsvlak, voor zover het voorzieningen en de categorie betreft die zijn genoemd in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
recreatie, voor zover het voorzieningen en de categorie betreft die zijn genoemd in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
sport, voor zover het voorzieningen en de categorie betreft die zijn genoemd in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
dienstverlening, voor zover het voorzieningen en de categorie betreft die zijn genoemd in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
watergebonden bedrijvigheid voor zover gelegen langs het Wilhelminakanaal, met inachtneming van het gestelde onder a. en b.;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
bouwwerken van algemeen nut.
6.5.1
Strijdig gebruik
Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in elk geval gerekend:
c. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
3.Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2⁰ van de Wabo, in samenhang met artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Bor.