ECLI:NL:RBZWB:2024:5646

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 24/4934 WOO
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Financiën

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 4 december 2023. In die eerdere uitspraak werd de minister van Financiën opgedragen om binnen vijf weken te beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat de minister volgens hem niet tijdig heeft beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank constateert dat de minister niet binnen de gestelde termijn een nieuw besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser, wat ook door de minister in het verweerschrift wordt erkend. Eiser heeft daarom opnieuw beroep ingesteld. De rechtbank stelt vast dat in deze situatie geen ingebrekestelling vereist is voordat beroep wordt ingesteld. De rechtbank bepaalt dat de minister alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen op de aanvraag van eiser.

Daarnaast wijst de rechtbank het verzoek van eiser om dwangsommen toe te kennen vanaf 3 mei 2024 af, omdat dit verzoek geen wettelijke grondslag heeft. Wel legt de rechtbank de minister een dwangsom op van € 250,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. De minister had verzocht om een langere termijn vanwege capaciteitsgebrek, maar de rechtbank ziet geen reden om de termijn te verlengen, gezien de eerdere toezegging van de minister om eind januari 2024 een besluit te nemen, die niet is nagekomen.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, wat betekent dat eiser gelijk krijgt. De minister moet het griffierecht aan eiser vergoeden, maar eiser heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is gedaan op 15 augustus 2024 door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4934 WOO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en

de minister van Financiën, minister,

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 4 december 2023 [1] . In die uitspraak staat dat de minister binnen vijf weken moet beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat de minister dat volgens hem niet heeft gedaan.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De minister heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn opnieuw een besluit genomen op de aanvraag van eiser. De minister erkent dat ook in het verweerschrift. Eiser heeft zich genoodzaakt gezien om wederom beroep in te stellen bij de rechtbank. Volgens vaste rechtspraak is in deze situatie niet vereist dat nog een ingebrekestelling wordt gestuurd voordat beroep wordt ingesteld.
3. Omdat de minister nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
De minister heeft in het verweerschrift gevraagd om een langere termijn – namelijk tot eind september 2024 – omdat de minister kampt met een capaciteitsgebrek voor de behandeling van verzoeken op grond van de Wet open overheid (Woo) en omdat de inventarisering van de document door de omvang en complexiteit van het dossier meer tijd vergt. De rechtbank stelt vast dat de minister in deze beroepsprocedure dezelfde gronden voor het verlengen van de termijn naar voren brengt als in de eerdere procedure. Destijds is aangegeven dat eind januari 2024 een besluit genomen kon worden. De minister is deze toezegging niet nagekomen. De rechtbank ziet in het voorstaande dan ook geen reden om de termijn voor het nemen van een besluit op de aanvraag te verlengen. De minister moet het besluit dus binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak nemen.
4. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om de dwangsommen toe te kennen vanaf 3 mei 2024 (de datum waarop alle dwangsommen van de eerdere uitspraak waren verbeurd) af. Dit verzoek heeft geen wettelijke grondslag.
5. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van
€ 37.500,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister de onder overweging 3. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan minister de onder overweging 4. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7. Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt minister op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat minister aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 37.500,-;
- bepaalt dat minister het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is op 15 augustus 2024 gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 4 december 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:8448.