In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 4 december 2023. In die eerdere uitspraak werd de minister van Financiën opgedragen om binnen vijf weken te beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat de minister volgens hem niet tijdig heeft beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank constateert dat de minister niet binnen de gestelde termijn een nieuw besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser, wat ook door de minister in het verweerschrift wordt erkend. Eiser heeft daarom opnieuw beroep ingesteld. De rechtbank stelt vast dat in deze situatie geen ingebrekestelling vereist is voordat beroep wordt ingesteld. De rechtbank bepaalt dat de minister alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen op de aanvraag van eiser.
Daarnaast wijst de rechtbank het verzoek van eiser om dwangsommen toe te kennen vanaf 3 mei 2024 af, omdat dit verzoek geen wettelijke grondslag heeft. Wel legt de rechtbank de minister een dwangsom op van € 250,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. De minister had verzocht om een langere termijn vanwege capaciteitsgebrek, maar de rechtbank ziet geen reden om de termijn te verlengen, gezien de eerdere toezegging van de minister om eind januari 2024 een besluit te nemen, die niet is nagekomen.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, wat betekent dat eiser gelijk krijgt. De minister moet het griffierecht aan eiser vergoeden, maar eiser heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is gedaan op 15 augustus 2024 door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier.