ECLI:NL:RBZWB:2024:5594

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/416794/HA ZA 23-642
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aangifte door gemeente en aansprakelijkheid voor schadevergoeding

In deze civiele zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een verklaring voor recht dat de gemeente Breda onrechtmatig heeft gehandeld door aangifte te doen tegen [eiser 1] wegens subsidiefraude. De aangifte, gedaan op 18 februari 2016, leidde tot een strafrechtelijke vervolging, maar de rechtbank sprak beide eisers vrij. De eisers stellen dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld en vorderen schadevergoeding, die in een aparte procedure moet worden vastgesteld. De gemeente betwist de onrechtmatigheid en stelt dat de vordering is verjaard. De rechtbank oordeelt dat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat de gemeente zorgvuldig heeft gehandeld bij het doen van aangifte, en dat er geen bewijs is dat de aangifte is gedaan met een ander doel dan het melden van vermoedens van strafbaar handelen. De vorderingen van eisers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Zeeland-West-Brabant
Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/416794 / HA ZA 23-642
Vonnis van 14 augustus 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [plaats] ,
2.
[eiser 2],
te [plaats] ,
eisende partijen,
hierna te noemen: [eiser 1] en [eiser 2] ,
advocaat: mr. M.M. de Jong,
tegen
GEMEENTE BREDA,
te Breda,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. J.J. Jacobse.

1.De zaak in het kort

1.1.
De gemeente heeft op 18 februari 2016 aangifte gedaan tegen [eiser 1] wegens (samengevat) subsidiefraude. Het Openbaar Ministerie heeft besloten zowel [eiser 1] als [eiser 2] te vervolgen. De rechtbank heeft [eiser 1] en [eiser 2] vrijgesproken. [eiser 1] en [eiser 2] vinden dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door aangifte te doen tegen [eiser 1] . Zij vorderen een verklaring voor recht dat de gemeente jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de daardoor geleden schade. De hoogte van de schade moet volgens [eiser 1] en [eiser 2] in een aparte (schadestaat) procedure vastgesteld worden. De gemeente betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld, en vindt bovendien dat de vordering is verjaard.
1.2.
De rechtbank is van oordeel dat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld. De vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] worden daarom allemaal afgewezen.
1.3.
Dit oordeel wordt hierna onder ‘De beoordeling’ toegelicht. Eerst worden het verloop van de procedure, de feiten en de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] en het verweer daartegen van de gemeente besproken. Tot slot volgt de beslissing.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 maart 2024 en de daarin genoemde processtukken,
  • de aanvullende producties 21 tot en met 30 van [eiser 1] en [eiser 2] ,
  • de akte overleggen producties van de gemeente met producties 13 tot en met 17,
  • de mondelinge behandeling van 1 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
  • de spreekaantekeningen van beide advocaten, zoals die tijdens de mondelinge behandeling zijn voorgelezen.
2.2.
De rechtbank heeft aan het einde van de mondelinge behandeling bepaald dat er een vonnis zal komen.

3.De feiten

3.1.
[eiser 1] is in de periode 2005 tot en met 2016 voorzitter geweest van de [stichting] (“Stichting”). Deze Stichting exploiteerde het [buurthuis] , gelegen in de [wijk] in [plaats] . Medebestuurders van [eiser 1] waren de heer [penningmeester] , penningmeester, en mevrouw [secretaris] , secretaris.
3.2.
De Stichting ontving subsidie van de gemeente voor het beheren en exploiteren van het buurthuis. Uit de subsidie werden ook de werknemers van de Stichting betaald. [eiser 2] , echtgenote van [eiser 1] , was in dienst in de functie van schoonmaakster. Mevrouw [administratief medewerkster] , echtgenote van [penningmeester] , was in dienst in de functie van administratief medewerkster. De heer [beheerder] was in dienst in de functie van beheerder.
3.3.
De gemeente heeft op 22 september 2011 het besluit genomen om het buurthuis op termijn te sluiten. Het buurthuis zou op basis van een op 8 januari 2009 tussen het bestuur van de Stichting en de gemeente gesloten convenant in ieder geval tot 1 juli 2016 open blijven. Ook zou het buurthuis tot die datum subsidie blijven ontvangen.
3.4.
Er bestond vanuit de wijk veel protest tegen de voorgenomen sluiting van het buurthuis. Deze protesten zijn ook in het plaatselijke nieuws gekomen.
3.5.
De gemeente heeft geïnteresseerde partijen tot 1 december 2016 de gelegenheid geboden om met een plan te komen om het buurthuis op een duurzame, kostenneutrale manier zelfstandig (dus zonder subsidie vanuit de gemeente) open te houden. In dat kader heeft [eiser 1] samen met de andere bestuursleden van de Stichting een doorstartscenario bedacht.
3.6.
Dit doorstartscenario zou op 17 februari 2016 op het stadskantoor besproken worden. Tijdens de geplande bijeenkomst is het doorstartscenario niet aan de orde gekomen; vanuit de gemeente werd medegedeeld dat zij aangifte zal gaan doen. De inhoud van die aangifte is tijdens het gesprek niet gedeeld. Bij brief van 18 februari 2016 is schriftelijk aan het bestuur van de Stichting bevestigd dat de gemeente had besloten aangifte te doen bij de politie ‘
van mogelijk onrechtmatig handelen van bestuursleden met betrekking tot uitgaven van uw stichting.
3.7.
In een interne e-mail van 12 februari 2016 van de heer [naam 1] (Afdelingshoofd Vastgoedbeheer bij de gemeente, “ [naam 1] ”) met als onderwerp ‘
Stand van zaken [buurthuis] *Vertrouwelijk*’ staat te lezen:
“Afgelopen dagen is er nieuw bewijs binnen gekomen over het huidige bestuur
En dan m.n. over de “virtuele” inzet van de vrouwen van twee bestuursleden als compensatie voor de inzet van deze twee bestuursleden.
Naar mijn mening is het overtuigend – “sluitend”- bewijs.
Binnen de gemeente wordt eea verder opgeschaald en wordt met het huidige bestuur een afspraak gemaakt voor a.s. woensdag of donderdag.
*** Graag zeer vertrouwelijk omgaan met deze informatie ***
(…)
Tot slot: zelf voelt bovenstaande -ondanks het persoonlijke leed en rumoer dat alles kan opleveren- ook als een kans om met een schone lei te kijken wat er allemaal kan met [buurthuis] . (…)”
3.8.
De gemeente heeft op 18 februari 2016 aangifte gedaan bij de politie tegen [eiser 1] wegens oplichting dan wel valsheid in geschrifte.
3.9.
Deze aangifte volgde op een gesprek dat op 27 januari 2016 is gevoerd tussen de gemeente en [secretaris] , waarin laatstgenoemde op eigen initiatief het vermoeden van (subsidie)fraude door haar medebestuursleden kenbaar maakte. Vervolgens is op 10 februari 2016 gesproken met [beheerder] , de beheerder van het buurthuis, die ook op eigen initiatief om een gesprek met de gemeente had gevraagd. [beheerder] beschikte over een geluidsopname, waarop een op 5 februari 2016 gevoerd gesprek tussen hem en [penningmeester] te horen was. In het transcript van deze opname staat onder andere te lezen:
“Dhr. [penningmeester] : die is wel even in loondienst geweest ja. En dat is… Dat is afgelopen. Maar dat hebben we zo gedaan, we staken daar zoveel uren in, en zoveel waren we daar mee bezig. Dat die vrouw, van van van… Van vrijwilligersvergoedingen, die uh… Die stond daar niet tegenover. Daar klopte geen zak van. Alleen technisch is er geen mogelijkheid om… Uh… Iemand die in het bestuur zit, om die een verhoging te geven, of een vergoeding te geven. Of weet ik het wat te geven. En dat hebben we dus zo opgelost, door haar aan te nemen op papier, voor achttien (18) uren. En [eiser 2] (fon) heeft er negen (9) uur bij gekregen. Dat is die negen (9) uur van [eiser 2] (fon), das is de vergoeding voor [naam 2] . En die achttien (18) van haar is de vergoeding voor mij. En dat is nou afgelopen, want uh… Zij moet ermee kappen. En… En [eiser 2] (fon) die kapt ermee, omdat er geen belangenverstrekkeling (fon) mag zijn. (…)
Dhr. [penningmeester] : dat wouden we niet bekendmaken, om een hoop uh… Er is altijd afgunst in de tent. Er is altijd iets wat ze niet gunnen. Er is altijd iets wat niet uh… Wat niet geaccepteerd wordt, of wat uh… Wat uh… Waar ze over beginnen te klagen. En dat willen we gewoon voorkomen, door het op deze manier dat te doen. Maar dat is een beetje stiekem werk geweest, dat klopt. Als je dat zegt, daar heb je daar gelijk in. (…)”
3.10.
Op 8 mei 2017 is [eiser 1] door de politie als verdachte gehoord. Uit het proces-verbaal van het verhoor blijkt dat bij de aanvang van het verhoor aan [eiser 1] is medegedeeld dat hij werd verdacht van verduistering, valsheid in geschrifte en oplichting gepleegd met subsidiegelden van de Stichting, afkomstig van de gemeente. Op 20 juli 2017 is [eiser 1] voor een tweede keer door de politie als verdachte gehoord. Tijdens de verhoren zijn onder andere vragen gesteld over de geluidsopname en de werkzaamheden en betaling van [eiser 2] . [eiser 1] heeft ontkend dat er sprake is geweest van een constructie waarbij hij en [penningmeester] meer inkomen kregen door hun echtgenotes op papier meer arbeidsuren en salaris toe te kennen.
3.11.
Het Openbaar Ministerie (“OM”) heeft in 2018 de beslissing genomen om [eiser 1] en [eiser 2] te vervolgen.
3.12.
De rechtbank heeft [eiser 1] bij vonnis van 24 juni 2021 vrijgesproken. In het vonnis wordt onder andere overwogen:
“In het dossier bevindt zich de uitwerking van een gesprek dat door de beheerder van het buurthuis is opgenomen met de penningmeester (medeverdachte [penningmeester] ) en één gesprek waar ook de voorzitter (verdachte [eiser 1] ) aan heeft deelgenomen. Uit deze geluidsopnamen komt naar voren dat [penningmeester] en [eiser 1] een manier hebben bedacht om hun vrijwilligersvergoeding te verhogen. Dit plan houdt concreet in dat de echtgenote van de voorzitter (medeverdachte [eiser 2] ) een nieuw arbeidscontract krijgt, waarbij zij meer uren zal werken en tegen een hoger salaris dan zij eerder heeft gedaan. De echtgenote van de penningmeester (medeverdachte [administratief medewerkster] ) treedt als geheel nieuwe werknemer in dienst. Uit de geluidsopnamen blijkt tenslotte dat (een deel van) de salarissen die de echtgenotes hiervoor ontvangen als vergoeding bij [penningmeester] en [eiser 1] terecht zullen komen.
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt dat er op basis van de stukken, zeker bij medeverdachte [administratief medewerkster] , sprake is van een bepaalde constructie op grond waarvan deze medeverdachte zichzelf of een ander heeft bevoordeeld. De vraag is echter of dat gegeven ook ertoe heeft geleid dat de gemeente is bewogen tot afgifte van te hoge subsidies.
In de tenlastelegging wordt verdachte namelijk verweten dat hij “de gemeente Breda heeft bewogen tot afgifte van enig goed”. (…)
In het dossier bevindt zich (…) een drietal brieven van de gemeente Breda waarin aan het bestuur van de stichting wordt uitgelegd hoe het concrete bedrag dat aan subsidie wordt verleend tot stand is gekomen. Deze brieven bevatten een uitleg over de subsidieverlening over de jaren 2006, 2007 en 2008. De brieven zien dus niet op de tenlastegelegde periode (…). (…)
Op basis van het dossier kan de rechtbank dus niet vaststellen dat de subsidies inderdaad hoger zijn uitgevallen door de arbeidscontracten die per 1 oktober 2008 met [administratief medewerkster] en [eiser 2] zijn afgesloten. (…)
Conclusie
De rechtbank is daarom van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een oorzakelijk verband tussen het overleggen van de arbeidsovereenkomsten van medeverdachten [eiser 2] en [administratief medewerkster] door de stichting aan de gemeente Breda, waardoor de gemeente Breda is bewogen tot afgifte van hogere subsidiebedragen dan waar [stichting] daadwerkelijk aanspraak op had kunnen maken.
Bij deze stand van zaken kan het medeplegen van oplichting niet bewezen worden verklaard en dient verdachte integraal te worden vrijgesproken.”
3.13.
De rechtbank heeft [eiser 2] bij vonnis van 24 juni 2021 vrijgesproken. Het oordeel van de rechtbank wordt in het vonnis als volgt verwoord:
“De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte in strijd met de waarheid heeft gehandeld en dat zij minder uren heeft gewerkt dan hetgeen in de arbeidsovereenkomst met de stichting staat vermeld. Het arbeidscontract van verdachte kan daarom niet zonder meer worden beschouwd als een middel waarin gebruik wordt gemaakt van een valse naam, valse hoedanigheid, een listige kunstgreep of een samenweefsel van verdichtsels.
Bij deze stand van zaken is het medeplegen van oplichting niet bewezenverklaard.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd en zal haar dan ook daarvan vrijspreken.”
3.14.
Tegen beide vonnissen is geen hoger beroep ingesteld.
3.15.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben de gemeente bij brief van hun (toenmalige) advocaat van 25 januari 2022 aansprakelijk gesteld op grond van onrechtmatige daad. De (aansprakelijkheidsverzekeraar van de) gemeente heeft aansprakelijkheid bij brief van 3 augustus 2022 afgewezen.

4.De vorderingen en het verweer daartegen

4.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser 1] en [eiser 2] en aansprakelijk is voor de daardoor opgekomen schade;
II. voor recht verklaart dat de gemeente die schade moet vergoeden, nader op te maken bij staat, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
III. de gemeente veroordeelt in de (na)kosten van de procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
De gemeente voert verweer. De gemeente concludeert samengevat tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] en [eiser 2] , dan wel tot afwijzing van hun vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser 1] en [eiser 2] in de kosten van deze procedure.
4.3.
De rechtbank gaat hierna bij ‘De beoordeling’ in op de relevante stellingen die partijen in het kader van hun vorderingen en het verweer daartegen hebben aangevoerd.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser 1] en [eiser 2] verwijten de gemeente onrechtmatig te hebben gehandeld jegens hen. De verwijten zijn onder te verdelen in drie categorieën: (1) de aangifte is onrechtmatig, (2) ook als de aangifte wel rechtmatig is, is er sprake van onrechtmatig handelen door de gemeente vanwege de schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en (3) ook al is er geen aangifte gedaan tegen [eiser 2] , het handelen van de gemeente is jegens haar onrechtmatig, nu zij wel in de aangifte wordt genoemd en het daarom voorzienbaar was dat zij in het strafrechtelijke onderzoek zou worden betrokken.
5.2.
De rechtbank zal de drie categorieën hierna bespreken. De conclusie die daaruit volgt, is dat geen van de gemaakte verwijten slaagt. Omdat de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] daarmee op inhoudelijke gronden zullen worden afgewezen, behoeft het verweer van verjaring zoals door de gemeente gevoerd geen bespreking meer.
(1) Onrechtmatige aangifte
De maatstaf
5.3.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest uit 2003 uitgelegd welke maatstaf geldt om te beoordelen of het doen van een strafrechtelijke aangifte onrechtmatig is. [1] Die maatstaf houdt in dat het doen van een strafrechtelijke aangifte als uitgangspunt alleen dan ten opzichte van de betrokkene onrechtmatig kan zijn als (1) degene die aangifte deed wist of redelijkerwijs moest weten dat de beschuldiging ongegrond was, (2) het doen van aangifte wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het bedoeld is, of (3) het door de wijze waarop of de omstandigheden waaronder het wordt gebruikt om andere redenen onbetamelijk of onzorgvuldig is tegenover degene die het betreft.
5.4.
Ten aanzien van de eerste categorie – het doen van aangifte is onrechtmatig als degene die aangifte deed wist of redelijkerwijs moest weten dat de beschuldiging ongegrond was – volgt uit een arrest van de Hoge Raad uit 2014 dat de aangever (in de betreffende zaak een derde) een zorgplicht heeft. Die zorgplicht houdt in dat de aangever voldoende moeite moet doen om zich ervan te vergewissen dat een door hem ondertekende aangifte overeenstemt met zijn bedoeling, en geen onbedoelde beschuldigingen of beschuldigingen zonder voldoende feitelijke basis bevat. Hoeveel moeite de aangever naar maatstaven van zorgvuldigheid moet doen, hangt af van de omstandigheden van het geval. [2]
De stellingen van partijen
[eiser 1] en [eiser 2]
5.5.
[eiser 1] en [eiser 2] vinden dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door aangifte te doen tegen [eiser 1] omdat (1) de gemeente bij de besluitvorming om aangifte te doen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet in acht heeft genomen en daardoor niet zorgvuldig heeft gehandeld, en (2) de bevoegdheid om aangifte te doen heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor dit bedoeld is.
5.6.
Ter nadere onderbouwing van het eerste standpunt voeren [eiser 1] en [eiser 2] het volgende aan. De gemeente zou hebben afgezien van het doen van aangifte indien zij de zorgvuldigheid zou hebben betracht die van een bestuursorgaan mag worden verwacht. De gemeente had [eiser 1] voorafgaand aan het doen van aangifte moeten horen. Ook had de gemeente onderzoek moeten doen naar de posities van [secretaris] en [beheerder] , nu zij betrokken waren bij het buurthuis dat met sluiting werd bedreigd en zij (mogelijk) een belang hadden bij een eventueel vertrek van [eiser 1] als voorzitter van de Stichting. Ook had de gemeente haar eigen subsidiebeschikking moeten nakijken en de voorwaarden waaronder die was afgegeven. Als de gemeente dat had gedaan, had zij kunnen weten dat de voorwaarden zodanig waren dat het plegen van het strafbare feit als waarvoor aangifte is gedaan niet mogelijk was. Politieke belangen hebben eraan bijgedragen dat [eiser 1] onterecht verdacht is gemaakt, dat er geen hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden en dat er geen deugdelijk onderzoek is gedaan naar feiten en omstandigheden alvorens aangifte te doen.
5.7.
Ter nadere onderbouwing van het tweede standpunt voeren [eiser 1] en [eiser 2] aan dat de aangifte is aangegrepen om een nieuwe start te kunnen maken met betrekking tot het buurthuis, zonder [eiser 1] . De aangifte is doelbewust gedaan om [eiser 1] in diskrediet te brengen. De aangifte heeft ook daadwerkelijk dit effect gehad, en heeft er uiteindelijk toe geleid dat [eiser 1] heeft moeten aftreden als voorzitter van de Stichting. Deze bedoeling blijkt duidelijk uit de e-mail van 12 februari 2016 van [naam 1] (zie hiervoor 3.7), waarin gesproken wordt over een kans om met een schone lei te beginnen.
De gemeente
5.8.
De gemeente is van mening dat zij gegronde redenen had om aangifte te doen en hier zorgvuldig mee om is gegaan. Er zijn gesprekken gevoerd met [secretaris] en [beheerder] . De geluidsopname (zie 3.9) is beluisterd. Op basis van de verkregen informatie is een gesprek gevoerd met de politie, die aangaf dat er voldoende informatie beschikbaar was om aangifte te doen wegens oplichting/verduistering. De gemeente had geen andere keuze dan de verkregen informatie via de formele/juridische weg te laten toetsen door de bevoegde instanties. Van schending van het beginsel van hoor- en wederhoor is dan ook geen sprake. Bovendien valt niet in te zien hoe een gesprek met [eiser 1] de verdenking tegen het Stichtingsbestuur had kunnen wegnemen en de situatie had kunnen veranderen. Het is aan het OM om te beoordelen of er voldoende bewijsmateriaal beschikbaar is om tot vervolging over te gaan en uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of een strafbaar feit is begaan. Het kan niet van de gemeente worden verwacht dat zij onderzoek gaat doen of het vermoedelijke strafrechtelijke delict bewezen kan worden. Het doen van de aangifte moet los worden gezien van de discussie rondom de sluiting van het buurthuis en de politieke verhoudingen. De gemeente kon met het bewijs dat er lag niet anders handelen dan zij heeft gedaan.
5.9.
De gemeente heeft aangifte gedaan met het doel om de vermoedens van strafrechtelijk handelen door [eiser 1] verder te laten onderzoeken door het OM. Er is geen sprake van dat het doen van aangifte is aangewend voor een ander doel. De gemeente had niet het doel om [eiser 1] met de aangifte te schaden of buitenspel te zetten.
Het oordeel van de rechtbank
Zorgvuldig handelen?
De rechtbank is van oordeel dat uit de feitelijke gang van zaken blijkt dat de gemeente zorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank heeft daarbij de volgende feiten en omstandigheden betrokken.
5.10.
Twee ambtenaren van de gemeente hebben op 27 januari 2016 een gesprek gevoerd met [secretaris] , die het vermoeden van fraude door het Stichtingsbestuur kenbaar had gemaakt. Van dit gesprek is een gespreksverslag opgemaakt, dat [eiser 1] en [eiser 2] als productie 10 in het geding hebben gebracht. Op 9 februari 2016 heeft [beheerder] zich per e-mail gemeld bij de gemeente met het verzoek om een gesprek, omdat hij naar eigen zeggen bewijzen en informatie had dat er sprake was van fraude. Dezelfde ambtenaren van de gemeente hebben op 10 februari 2016 een gesprek gevoerd met [beheerder] . De door [beheerder] ter beschikking gestelde geluidsopname is beluisterd door vier ambtenaren van de gemeente, waaronder twee wethouders. Op basis van de verkregen informatie is voorafgaand aan het (besluit tot het) doen van aangifte overleg geweest met de politie. Op de zitting is door de gemeente toegelicht dat met de politie is besproken wat de beste route was om te volgen. De politie heeft aangegeven dat er genoeg bewijsmateriaal lag om aangifte te kunnen doen. Daarom is vervolgens gekozen voor de formele route van het doen van aangifte.
5.11.
De gemeente heeft dan ook voldoende zorgvuldig onderzocht wat de beschuldigingen aan het adres van [eiser 1] waren, door meerdere personen te horen, een geluidsopname af te luisteren en met de politie te overleggen over wat het vervolg zou moeten zijn. Verder onderzoek lag niet op de weg van de gemeente. De gemeente heeft zich er, door haar handelswijze, voldoende van verzekerd dat de feiten waarvan zij aangifte ging doen, voldoende basis hadden.
5.12.
Dat [eiser 1] niet zelf voorafgaand aan het doen van aangifte is gehoord door de gemeente, maakt deze conclusie niet anders. [eiser 1] heeft aangevoerd dat als hij voorafgaand aan het doen van aangifte was gehoord, hij uitleg had kunnen geven, en de gemeente dan niet -of in ieder geval niet op dat moment- tot aangifte zou zijn overgegaan. Vast staat echter dat [eiser 1] in ieder geval twee keer door de politie is gehoord. Uit het proces-verbaal van de verhoren blijkt dat de beschuldigingen uitgebreid zijn besproken, en [eiser 1] daar ook inhoudelijk op in is gegaan. Ondanks deze uitleg van [eiser 1] heeft het OM besloten om tot vervolging van [eiser 1] (en [eiser 2] ) over te gaan. Het kan niet anders dan dat de uitleg die [eiser 1] stelt te hebben willen geven aan de gemeente, gelijk is aan de uitleg die door hem aan de politie is gegeven. Het feit dat een vervolgingsbeslissing is genomen, maakt dat het niet aannemelijk is dat het horen van [eiser 1] door de gemeente voorafgaand aan het doen van aangifte tot andere inzichten zou hebben geleid.
5.13.
Wat betreft de stelling van [eiser 1] en [eiser 2] dat de gemeente door de subsidiebeschikking na te kijken zou hebben kunnen weten dat het plegen van het strafbare feit als waarvoor aangifte is gedaan niet mogelijk was, geldt het volgende. [eiser 1] en [eiser 2] zijn op de zitting gevraagd om deze stelling nader te onderbouwen. [eiser 1] heeft verwezen naar het vonnis van de rechtbank in zijn strafzaak, waaruit volgt dat de subsidie als lumpsum werd toegekend. De hoogte van de subsidie hield dus geen verband met de arbeidsovereenkomsten van [eiser 2] en [administratief medewerkster] . Uit datzelfde vonnis blijkt echter dat de strafkamer van de rechtbank alleen de beschikking had over de subsidiebeschikkingen over de jaren 2006 tot en met 2008, niet zijnde de tenlastegelegde periode. De stelling van [eiser 1] en [eiser 2] kan dan ook niet worden onderbouwd met een beroep op het strafvonnis. In deze procedure zijn door de gemeente (en niet door [eiser 1] en [eiser 2] ) de subsidiebeschikkingen over de jaren 2013 tot en met 2016 in het geding gebracht. [eiser 1] en [eiser 2] hebben niet toegelicht waarom de gemeente op basis van de inhoud van die beschikkingen had kunnen weten dat het plegen van het strafbare feit als waarvoor aangifte is gedaan niet mogelijk was. Deze stelling wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
5.14.
Ook de stelling dat politieke belangen de keuze van de gemeente om aangifte te doen hebben bepaald, is door [eiser 1] en [eiser 2] onvoldoende onderbouwd en kan niet leiden tot een ander oordeel van de rechtbank.
5.15.
Uit het voorgaande volgt dat de gemeente de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet heeft geschonden en daarom zorgvuldig heeft gehandeld.
Misbruik van bevoegdheid?
5.16.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben hun stelling dat de gemeente het doen van aangifte heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor het bedoeld was (namelijk: om [eiser 1] in diskrediet te brengen en weg te krijgen bij de Stichting) met name gebaseerd op de e-mail van [naam 1] (zie 3.7). Daarin wordt gesproken over het kunnen beginnen met een schone lei, waaruit de werkelijke bedoeling van de gemeente volgens [eiser 1] en [eiser 2] blijkt. Uit de betreffende e-mail blijkt echter ook dat [naam 1] met deze zinsnede een persoonlijke mening uit (‘
zelf’), zoals de gemeente ook heeft aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de e-mail dat het kunnen beginnen met een schone lei naar de persoonlijke mening van [naam 1] mogelijk een bijkomstigheid was, maar niet het doel op zich was van de aangifte.
5.17.
Dat [eiser 1] ‘lastig’ was en daarom door de gemeente door het doen van aangifte buitenspel moest worden gezet, is verder onvoldoende onderbouwd door [eiser 1] en [eiser 2] . Deze stelling strookt ook niet met de vaststelling op zitting dat zowel [eiser 1] als de gemeente onderschrijven dat [eiser 1] tot het moment van aangifte een gewaardeerde samenwerkingspartner was, en door verschillende lagen binnen de gemeente werd gevonden voor vragen.
5.18.
Tot slot is op de zitting gebleken dat [eiser 1] zijn positie als voorzitter van de Stichting heeft verloren als gevolg van het faillissement van de Stichting, dat volgens [eiser 1] naar schatting enige maanden na het stopzetten van de subsidie op 1 juli 2016 is uitgesproken. In de dagvaarding (randnummer 17) wordt de indruk gewekt dat het aftreden als voorzitter verband hield met de aangifte: “
is dan ook van mening dat de bewuste aangifte doelbewust is gedaan om hem in diskrediet te brengen. De aangifte heeft ook precies dat effect bewerkstelligd en heeft er uiteindelijk toe geleid dat [eiser 1] heeft moeten aftreden als voorzitter van de Stichting.
5.19.
Uit het voorgaande volgt dat de gemeente het doen van aangifte niet heeft ingezet voor een ander doel dan waarvoor dit bedoeld is.
5.20.
Er is dan ook geen sprake van een onrechtmatige aangifte. Dit blijkt naar het oordeel van de rechtbank overigens ook uit het feit dat het OM tot vervolging is overgegaan, en uit de overwegingen van de rechtbank in het strafvonnis van [eiser 1] . De rechtbank heeft [eiser 1] weliswaar vrijgesproken, maar heeft ook geoordeeld dat uit de geluidsopnamen naar voren komt dat [penningmeester] en [eiser 1] een manier hebben bedacht om hun vrijwilligersvergoeding te verhogen. De vrijspraak is het gevolg van het ontbreken van een oorzakelijk verband (zie 3.12).
(2) schending algemene beginselen van behoorlijk bestuur
5.21.
Op de zitting hebben [eiser 1] en [eiser 2] aangevoerd zich bij hun vorderingen niet enkel te baseren op de aangifte, maar op de gang van zaken rondom de aangifte en het verdere verloop van de gebeurtenissen rondom het buurthuis, waarvan zij pas veel later op de hoogte zijn geraakt en die zij in strijd achten met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. “
Dus zelfs ongeacht de eventuele vrijheid die de gemeente had om onder de gegeven omstandigheden aangifte te doen (quod non!), blijft het onrechtmatig handelen van de gemeente op basis van de in de dagvaarding benoemde punten bestaan”, aldus [eiser 1] en [eiser 2] . [eiser 1] en [eiser 2] hebben in de dagvaarding aangevoerd dat ook als de gemeente wel tot aangifte had mogen overgaan, de gemeente dan de publiciteit die na de aangifte is gevolgd had moeten voorkomen. De aangifte had volgens [eiser 1] en [eiser 2] niet algemeen binnen de gemeente gedeeld hoeven worden (namelijk: binnen de gemeenteraad tijdens een openbare zitting). De gemeente betwist deze stellingen gemotiveerd.
5.22.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5.23.
Als onweersproken staat vast dat de gemeente op grond van de wet gehouden was om de gemeenteraad in te lichten. Het voldoen aan deze wettelijke verplichting leidt dan ook niet tot onrechtmatigheid ten opzichte van [eiser 1] en [eiser 2] . Wat betreft het feit dat de pers de beschikking lijkt te hebben gekregen over interne communicatie aan de gemeenteraad, geldt dat [eiser 1] en [eiser 2] onvoldoende hebben onderbouwd dat het de gemeente was die deze informatie heeft gelekt naar de pers. De stelling van [eiser 1] en [eiser 2] dat zij het niet hebben gedaan, en het dus de gemeente wel moet zijn geweest, is onvoldoende om vast te stellen dat de gemeente op dit punt onrechtmatig heeft gehandeld.
5.24.
Hiervoor is al geoordeeld dat de gemeente de zorgvuldigheid die van haar verwacht mocht worden in acht heeft genomen, en er geen sprake is van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur. [eiser 1] en [eiser 2] volstaan met een verwijzing naar dezelfde beginselen van behoorlijk bestuur die al besproken en beoordeeld zijn, en voegen daar ter onderbouwing van deze grondslag niets nieuws aan toe. De conclusie is daarom dat ook dit verwijt ten onrechte is.
(3) [eiser 2]
5.25.
De gemeente heeft geen aangifte gedaan tegen [eiser 2] , enkel tegen [eiser 1] . Volgens [eiser 1] en [eiser 2] heeft de gemeente desalniettemin ook onrechtmatig gehandeld ten opzichte van [eiser 2] , doordat zij ook schade heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige aangifte jegens haar man. Omdat [eiser 2] heel duidelijk onderdeel was van de aangifte, heeft de gemeente ook [eiser 2] betrokken in het proces, aldus de toelichting op de zitting.
5.26.
De rechtbank constateert dat [eiser 2] de onrechtmatige daad van de gemeente jegens haar baseert op het doen van een onrechtmatige aangifte jegens haar man. Nu daarvan zoals hiervoor al geoordeeld geen sprake is, strandt haar vordering al daarom.
Slotconclusie
5.27.
Uit het voorgaande volgt de slotconclusie dat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser 1] en [eiser 2] . Er is geen sprake van een onrechtmatige aangifte of anderszins onrechtmatig handelen van de gemeente. Op dit oordeel stranden alle vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] .
Proceskosten
5.28.
[eiser 1] en [eiser 2] worden als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld. De proceskosten van de gemeente worden begroot op:
  • griffierecht € 688,00
  • salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten x tarief II € 614,00)
  • nakosten
Totaal € 2.089,00
5.29.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing. De nakosten zijn toewijsbaar als vermeld in de beslissing.
5.30.
De proceskostenveroordeling zal hoofdelijk worden uitgesproken. Dat betekent dat zowel [eiser 1] als [eiser 2] kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen. [eiser 1] en [eiser 2] worden hoofdelijk veroordeeld, omdat ze met z’n tweeën zijn. Bij een veroordeling van twee of meer partijen tot betaling van de proceskosten, geldt als uitgangspunt dat zij ieder voor het geheel aansprakelijk zijn en dus hoofdelijk zijn verbonden in de nakoming van die veroordeling. Daarvoor is niet vereist dat de in het gelijk gestelde partij heeft gevorderd of verzocht dat de veroordeling van de wederpartijen in de proceskosten hoofdelijk zal worden toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 2.089,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser 1] en [eiser 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [eiser 1] en [eiser 2] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.3.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] hoofdelijk in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Z.B. Sterk, voorzitter, mr. P.H.J.G. Römers en mr. H.E. Goedegebuur, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.

Voetnoten

1.HR 21 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ0498, r.o. 3.8.2
2.HR 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2740, r.o. 3.4.3.