In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 8 augustus 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de aanslag forensenbelasting over het jaar 2021 beoordeeld. De belanghebbende, eigenaar van een vakantiewoning in de gemeente Veere, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die door de heffingsambtenaar was opgelegd. De heffingsambtenaar stelde dat de belanghebbende de vakantiewoning meer dan 90 dagen ter beschikking had gehouden voor zichzelf of zijn gezin, wat in strijd is met de gemeentelijke regelgeving die forensenbelasting heft van personen die zonder hoofdverblijf in de gemeente meer dan 90 dagen gebruik maken van een gemeubileerde woning.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende de vakantiewoning in 2021 niet meer dan 90 dagen voor eigen gebruik heeft gehouden. De belanghebbende had een verhuurbemiddelingsovereenkomst met een B.V. waarin was afgesproken dat hij de woning maximaal 90 dagen per jaar voor eigen gebruik zou blokkeren. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende feitelijk minder dan 90 dagen gebruik heeft gemaakt van de woning, en dat de aanslag forensenbelasting derhalve onterecht was opgelegd. De rechtbank vernietigde de aanslag en de uitspraak op bezwaar, en bepaalde dat de heffingsambtenaar het griffierecht en proceskosten aan de belanghebbende moest vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de regelgeving omtrent forensenbelasting en de voorwaarden waaronder deze belasting kan worden opgelegd. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet in strijd heeft gehandeld met de voorwaarden van de Verordening op de heffing en invordering van forensenbelasting, en dat de aanslag daarom niet gerechtvaardigd was.