ECLI:NL:RBZWB:2024:5528

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
24/5425 en 24/4266
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet en de beoordeling van de evenredigheid van deze maatregel

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, behandeld. Het betreft een besluit van de burgemeester van de gemeente Oosterhout om de woning van verzoeker te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting was oorspronkelijk gepland voor 3 juni 2024, maar werd uitgesteld tot 8 juli 2024. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 juli 2024 behandeld, waarbij de burgemeester een bevoegdheidsgebrek in het besluit heeft hersteld. De voorzieningenrechter heeft vervolgens op 24 juli 2024 het onderzoek gesloten.

De voorzieningenrechter beoordeelt de sluiting van de woning aan de hand van de beroepsgronden van verzoeker. Hij wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, maar verklaart het beroep gegrond. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, maar dat de maatregel niet evenredig is. De voorzieningenrechter stelt vast dat er onvoldoende bewijs is dat de woning daadwerkelijk is gebruikt voor de productie of handel in drugs. De sluiting van de woning zou voor verzoeker ernstige gevolgen hebben, waaronder het verlies van zijn woonruimte en de moeilijkheid om een nieuwe woning te vinden. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor de woning niet gesloten mag worden. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/5425, 24/4266
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 augustus 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[bewindvoerder] , van ZEKER Financiële Zorgverlening BV. in diens hoedanigheid van bewindvoerder voor
[verzoeker], uit [plaats] , verzoeker,
(gemachtigde: mr. D.A. Souisa),
en

De burgemeester van de gemeente Oosterhout

(gemachtigden: [naam] en mr. J.S. Mahboeb).

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen: Stichting Thuisvester,

(gemachtigde mr. M.C.E. Wirken).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 23 april 2024 tot het sluiten van de woning aan de [adres] te [plaats] (de woning) per 3 juni 2024 voor een periode van 2 maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet (bestreden besluit). Uit het dossier blijkt dat de sluitingsdatum van de woning is uitgesteld tot 8 juli 2024.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en zijn gemachtigde en de gemachtigden van verweerder. Stichting Thuisvester was niet aanwezig.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de burgemeester in de gelegenheid te stellen een bevoegdheidsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank heeft op 22 juli 2024 een brief ontvangen waarmee de burgemeester het gebrek heeft hersteld. Verzoeker heeft hier niet op gereageerd.
Zoals ter zitting is besproken heeft de voorzieningenrechter het onderzoek vervolgens op 24 juli 2024 gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt de sluiting van de woning op grond van de Opiumwet. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van verzoeker.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit beslist hij op het beroep van verzoeker. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, maar verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
3. Verzoeker huurt de woning van Stichting Thuisvester.
3.1.
In een bestuurlijke rapportage van een medewerker handhaving en toezicht, gedateerd op 9 mei 2023 met vermelding van een constateringsdatum 9 juni 2023, worden enkele conclusies en waarnemingen met betrekking tot verzoeker opgesomd, die betrekking kunnen hebben op zijn financiële situatie en de verbouwing van de woning en het al dan niet daarvoor hebben van toestemming van de verhuurder, alsmede over het aanbieden van afval door verzoeker.
3.2.
In een bestuurlijke rapportage gedateerd, op 8 juli 2023, met als constateringsdatum 6 juli 2023, kennelijk opgemaakt naar aanleiding van een wijkronde met een vertegenwoordiger van de verhuurder, worden enkele waarnemingen beschreven die door dezelfde medewerker handhaving en toezichthouder zijn gedaan in en rond de woning.
3.3.
Blijkens een bestuurlijke rapportage van 4 oktober 2023 heeft de politie op 14 september 2023 een controle op het adres uitgevoerd. Tijdens de doorzoeking zijn de volgende goederen aangetroffen:
In een trapkast een tas (bigshopper) met:
persplaat met logo ‘bad’;
- papieren met logo ‘bad’;
- folie, gripzakken, tape en zaklampen;
In een keukenkastje: een klein weegschaaltje:
In een grijze afvalcontainer in de achtertuin:
- persijzer;
- twee weegschaaltjes
- aluminimum bak.
Deze goederen zijn in beslag genomen en nader onderzocht. Uit onderzoek is gebleken dat op alle in beslag genomen goederen een residu is aangetroffen van een witte substantie. Deze witte substantie is positief getest op cocaïne.
3.4.
In een bestuurlijke rapportage van 21 februari 2024 worden de hiervoor genoemde constateringen uit de rapportage van 4 oktober 2023 herhaald. Er wordt voorts een omschrijving gegeven hoe het verpakken van blokken cocaïne in zijn werk gaat. Er wordt beschreven dat de woning beperkt was ingericht tijdens het onderzoek van 14 september 2023 en er wordt verwezen naar 4 foto’s die in een bijlage zijn opgenomen.
In deze rapportage wordt ook weergegeven dat uit tapgesprekken blijkt dat verzoeker tussen 15 en 19 juli 2023 bedrijven belt om aceton te kopen. De rapporteur noteert dat het ambtshalve bekend is dat aceton wordt gebruikt voor het bewerken en verwerken van cocaïne. Hij noteert ook: “Het is, gezien de bovengenoemde gesprekken, alles bij elkaar genomen, daarom niet ondenkbaar dat de woning” … “is gebruikt voor de bewerking en verwerking van blokken cocaïne.”
Voorts zijn in een bijlage ook foto’s opgenomen van enkele goederen die al in de eerste rapportage waren vermeld; de persplaat en papieren met logo “bad” en het persijzer. Ook zijn foto’s opgenomen van goederen die niet in de bestuurlijke rapportages zijn vermeld en bij die goederen is een omschrijving gegeven van de functie die deze kunnen hebben bij het persen van blokken cocaïne en het verpakken van die blokken. Tot slot bevat de bijlage een foto van een bak, met in de beschrijving de tekst dat dit soort bakken gebruikt worden voor het versnijden van cocaïne en het mengen met een versnijdingsmiddel.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3.5.
Op 12 oktober 2023 is aan verzoeker een voornemen bekendgemaakt tot het sluiten van de door hem gehuurde woning voor de duur van 2 maanden. Verzoeker heeft een zienswijze ingediend.
3.6.
Bij besluit van 22 november 2023 heeft de burgemeester besloten de woning te sluiten voor een periode van twee maanden met ingang van 18 december 2023. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank.
3.7.
De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 7 februari 2024 het verzoek toegewezen en het besluit van 22 november 2023 geschorst. [1]
3.8.
Bij besluit van 23 april 2024 heeft de burgemeester de bezwaren ongegrond verklaard en het besluit van 22 november 2023 gehandhaafd.
3.9.
Tegen dat besluit heeft verzoeker beroep ingesteld en opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Vooruitlopend op de behandeling van dat verzoek, heeft de voorzieningenrechter een ordemaatregel getroffen, inhoudende dat het besluit is geschorst tot één week na de zitting ter behandeling van het verzoek. Deze ordemaatregel is ingetrokken, omdat het griffierecht niet was betaald.
3.10.
Op 3 juli 2024 is een nieuw verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
De burgemeester heeft de sluiting opgeschort tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Wettelijk kader
4. De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Was de burgemeester bevoegd de woning te sluiten?
5. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf harddrugs voor de handel aanwezig is of een voorwerp of stof voorhanden is waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat dit bestemd is voor het maken van harddrugs. [2]
5.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat goederen zijn aangetroffen, waarvan bekend is dat er blokken cocaïne mee kunnen worden geperst. Verder is op de in de rapportage van 4 oktober 2023 genoemde goederen een residu aangetroffen van een witte substantie, dat bij nader indicatief onderzoek cocaïne bleek te zijn. Het gaat hier om het voor handen hebben van voorwerpen als bedoeld in artikel 10a, eerste lid onder 3 van de Opiumwet. Verzoeker bestrijdt dit niet. De burgemeester is in beginsel dan ook bevoegd om de woning te sluiten (artikel 13b, lid 1 onder b, de voorbereidingshandelingen).
Is de maatregel evenredig?
6. De burgemeester heeft bij zijn besluitvorming de ‘Beleidsregels op grond van artikel 13b Opiumwet gemeente Oosterhout ’ (beleidsregel) gehanteerd. In de beleidsregel is vastgelegd dat vanwege het grote gevaar voor de openbare orde en de volksgezondheid dat uitgaat van de illegale handel in drugs, het uitgangspunt is dat zowel bij woningen als lokalen direct wordt overgegaan tot een sluiting, indien het aannemelijk is dat daar een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is of indien sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen. Voor woningen wordt bij een eerste constatering van strafbare voorbereidingshandelingen verband houdende met harddrugs, een sluiting van twee maanden voorzien.
6.1.
In de uitspraak van 2 februari 2022 heeft de Afdeling Bestuursrechtsrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [3] overwogen dat - als de gronden daartoe aanleiding geven - de voorzieningenrechter de (uitkomst van de) belangenafweging die ten grondslag ligt aan besluiten zal toetsen aan de norm die is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. De voorzieningenrechter zal met inachtneming van deze uitspraak beoordelen of de burgemeester redelijkerwijs van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De sluiting van het pand moet geschikt, noodzakelijk en evenwichtig zijn.
6.2.
Om dat goed te kunnen beoordelen, moet de belangenafweging duidelijk zijn en zijn gebaseerd op alle feiten en omstandigheden.
Geschiktheid
7. Op zichzelf is de sluiting van een woning een geschikte maatregel voor het tegengaan van drugshandel en het (verder) voorkomen van overtredingen in of vanuit de woning, om risico’s voor omwonenden weg te nemen en een signaal te geven aan drugscriminelen en buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit. De geschiktheid wordt door verzoeker niet betwist.
Noodzakelijkheid
8. Verzoeker betoogt dat er in dit geval geen noodzaak is om de woning te sluiten. Er is onvoldoende afgewogen of met een minder ingrijpend middel kan worden volstaan. In dit geval had kunnen worden volstaan met een waarschuwing, temeer omdat er geen handelshoeveelheid drugs in de woning is gevonden en het ook geen recidivesituatie betreft. Bovendien is er geen aanwijzing dat sprake is (geweest) van aanloop, gebruik en/of bekendheid van het pand als drugspand. Er hebben geen geweldsdelicten of andere openbare orde-delicten plaatsgevonden en er is dus geen sprake van gevaarzetting/risico’s voor omwonenden. Voorts betoogt verzoeker dat het tijdsverloop tussen de inval in september 2023 en het besluit om de woning daadwerkelijk te sluiten, maken dat er strengere eisen moeten worden gesteld aan de belangenafweging en de afweging of de sluiting nog zinvol is te achten voor de daarmee te dienen doelen.
8.1.
De burgemeester stelt voorop dat de woningsluiting gericht is op het beëindigen en voorkomen van een overtreding en het doorbreken van de bekendheid van de woning in het drugscircuit. Met het sluiten van de woning wordt beoogd de ‘loop’ uit het pand te halen en zo de verstoring van de openbare orde en veiligheid in de omgeving van het pand te herstellen. De veiligheid is wel degelijk in geding geweest, mede gelet op het brand- en explosiegevaar dat bestaat bij de verwerking van harddrugs. Ook dient de woningsluiting als een signaal dat wordt opgetreden tegen drugscriminaliteit. De Schrijversbuurt, waarin de woning gelegen is, is volgens gemeentelijk onderzoek een van de slechtst scorende buurten in de gemeente, waar in de periode tot 2019 reeds 7 woningen zijn gesloten. De burgemeester verwijst daarvoor ook naar enkele recentere nieuwsberichten waaruit dit naar zijn mening blijkt. Ook wijst de burgemeester op de aanvullende bestuurlijke rapportage van 21 februari 2024, waarin uit informatie uit getapte telefoongesprekken blijkt dat de woning wel degelijk een rol speelt in het drugscircuit en ook enkel daarvoor wordt gebruikt, in plaats van voor bewoning. Het belang van bestrijding van drugs en het belang van de handhaving van de openbare orde en de rechtsorde, wegen naar het oordeel van de burgemeester zwaarder dan het belang van verzoeker.
8.2.
De voorzieningenrechter overweegt ten eerste dat aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand nodig is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. In dit geval blijkt niet van overlast voor de omgeving of meldingen uit de omgeving. Uit de memorie van toelichting bij artikel 13b van de Opiumwet, blijkt echter dat sluiting ook al mogelijk moet zijn voordat er directe gevolgen zijn voor de lokale woon- en leefomgeving. [4]
8.3.
Blijkens het bestreden besluit op bezwaar en de toelichting ter zitting gaat de burgemeester er op grond van alle feiten en omstandigheden van uit dat in de woning een cocaïnewasserij actief is geweest. Verzoeker betwist dat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn er onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat in de woning harddrugs zijn bewerkt/verwerkt, vervaardigd of verhandeld. Hoewel wel kan worden aangenomen dat de persplaten, de logo’s en het persijzer, zullen zijn gebruikt voor het tot een blok persen van uit een zogenaamde wasserij afkomstige cocaïne, zegt dat op zichzelf nog niet dat in de woning ook een cocaïnewasserij actief is geweest of zou worden. Of dat dat tot een blok persen in de woning heeft plaatsgevonden. Voor zover de burgemeester uit de getapte telefoongesprekken in de aanvullende bestuurlijke rapportage, met name die waaruit blijkt dat verzoeker op zoek is geweest naar aceton, afleidt dat in de woning een cocaïnewasserij moet zijn geweest, merkt de voorzieningenrechter op dat ook hem ambtshalve bekend is dat aceton wordt gebruikt bij het scheiden van zuivere cocaïne uit de producten waarin die cocaïne – veelal in een opgeloste vorm – wordt gesmokkeld. Dan zijn er echter ook andere goederen en stoffen nodig om die cocaïne weer in vaste vorm te doen neerslaan, waarna de in meer of mindere mate zuivere cocaïne voor verdere verwerking gereed is. In de bestuurlijke rapportages zijn die stoffen en goederen niet benoemd en ook wordt niet onderbouwd of zelfs maar aannemelijk geacht dat in of bij de woning een wasserij actief is geweest. Hieruit zou wellicht kunnen worden afgeleid dat verzoeker met harddrugs in verband kan worden gebracht, maar nog niet dat de woning hierin een rol heeft gespeeld. Er zijn bovendien geen meldingen van overlast bekend en er is ook niet gebleken van een ‘loop’ naar de woning. Dat wijst erop dat de noodzaak om de woning te sluiten, ontbreekt. Dat in de bestuurlijke rapportage van 21 februari 2024 bovendien in de hiervoor al geciteerde zin wordt beschreven van het “niet ondenkbaar” is, is voor de voorzieningenrechter een aanwijzing dat ook de betreffende verbalisant de aanwijzingen daarvoor niet heel sterk moet hebben geacht.
Evenwichtigheid
9. Verzoeker stelt dat het sluiten van de woning in dit geval niet evenwichtig is. Hij zal als gevolg van de sluiting niet voor enkele maanden de woning verliezen, maar definitief. Hij wijst daartoe op een brief die hij van de woningstichting heeft ontvangen, waarin zij aankondigen tot ontbinding van de huurovereenkomst over te gaan als de woningsluiting wordt doorgezet. Het zal als gevolg daarvan bijzonder lastig zijn om een andere woning te huren. Bovendien heeft verzoeker een bijzondere binding met de woning, omdat hij die al sinds 2009 bewoont en het zijn veilige omgeving is. Hij kampt verder met serieuze mentale problemen, waarvoor hij binnen afzienbare tijd behandeld gaat worden en hij staat onder bewind. Het stuit verzoeker tegen de borst dat de burgemeester ervan uit gaat dat hij niet in de woning woont. Hij heeft een tijdje verbouwd en hij heeft een tijdje geen energie en water in de woning gehad, maar nu kan hij daar wel weer over beschikken. Daarnaast is hij van opvatting dat de burgemeester met een verwijzing naar de Doorstroomvoorziening, niet heeft voldaan aan de op hem rustende inspanningsverplichting bij een woningsluiting. Dit maakt dat de woningsluiting naar de opvatting van eiser niet evenwichtig is.
9.1.
De burgemeester stelt dat er geen sprake is van een bijzondere binding met de woning. Uit de bij de bestuurlijke rapportage gevoegde foto’s blijkt bovendien dat de woning nagenoeg leeg staat. Uit navraag bij de woningstichting en bij Brabant Water, blijkt bovendien dat verzoeker enkele maanden niet heeft kunnen beschikken over energie en water. Bovendien zou de woning niet als zodanig worden gebruikt en zou verzoeker bij zijn vriendin wonen. Ten aanzien van de aanstaande behandeling voor de mentale problemen van verzoeker, is de burgemeester van opvatting dat dit geen bijzondere binding met de woning oplevert. Verzoeker vreest dat hij als gevolg van de woningsluiting moeilijker aan een andere woning kan komen, is onterecht, omdat er geen zwarte lijst meer bestaat. Verder is verzoeker zelf verantwoordelijk voor het vinden van een andere woning en is wel aan de inspanningsverplichting voldaan.
9.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat bij de beoordeling van een besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet alle gevolgen daarvan moeten worden betrokken. Voorzienbaar is dat verzoeker zijn woning definitief zal kwijtraken omdat de verhuurder verzoeker heeft laten weten dat zij wensen dat hij de woning definitief verlaat, als de woning daadwerkelijk wordt gesloten. Voorts is het te voorzien dat verzoeker, nu hij huurt van één van de grote woningbouwcorporaties is de regio, ook moeilijker een nieuwe woning zal kunnen vinden.
9.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoeker een woonrecht heeft op de woning op grond van het nog geldende huurcontract. Dat verzoeker de woning niet bewoont is onvoldoende aangetoond, zeker in het licht van de verbouwingswerkzaamheden die verzoeker heeft laten verrichten.. De schulden van verzoeker kunnen de aanleiding zijn dat hij een tijdje niet heeft kunnen beschikken over water en energie. Dat verzoeker een bijzondere binding met de woning heeft door de behandeling die hij gaat krijgen voor zijn mentale problemen, volgt de voorzieningenrechter niet, omdat hier geen sprake is van hulp die aan huis gebonden is. Ook het feit dat hij er sinds 2009 woont, maakt niet dat sprake is van een bijzondere binding.
Uit de stukken blijkt niet dat sprake is van overlast vanuit de woning of van enige ‘loop’ naar de woning, die zou kunnen worden gerelateerd aan drugs. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat in de woning van verzoeker daadwerkelijk drugs zijn vervaardigd of verhandeld. Dat maakt dat de schending van de openbare orde alleen kan bestaan uit de aanwezigheid van de gevonden spullen en daarom iets minder zwaar weegt dan wanneer er wel sprake is van de productie, bewerking, of handel in drugs in of vanuit de woning.
9.4.
De ernst van de overtreding afgezet tegen de gevolgen van de sluiting voor verzoeker leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de sluiting niet evenwichtig is te achten.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat hij het bestreden besluit vernietigt en het primaire besluit herroept. Dit betekent dat de woning niet mag worden gesloten.
10.1.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard en de zaak definitief wordt afgedaan, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af.
10.2.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient de burgemeester aan verzoeker het door hen betaalde griffierecht te vergoeden zowel in beroep als – vanwege de uitkomst van de zaak – in het verzoek om voorlopige voorziening. Ook zal de voorzieningenrechter de burgemeester veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Vanwege de uitkomst van de zaak heeft de proceskostenveroordeling betrekking op het verzoek om een voorlopige voorziening, het beroep en het bezwaar. Deze proceskosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 3.873,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1 én 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 624,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • draagt de burgemeester op het griffierecht in zowel de voorlopige voorziening als het beroep te vergoeden tot een bedrag van € 374,-
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Jonkers, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Opiumwet
Artikel 10a
1. Hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:
1°.een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen,
2°.zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen,
3°.voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2 Niet strafbaar is hij die de in het eerste lid omschreven feiten begaat met betrekking tot het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
2 Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland West-Brabant 7 februari 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:728
2.Artikel 13b, eerste lid, onder a en b, in samenhang met artikel 10a, eerste lid, onder 3 van de Opiumwet.
3.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, r.o. 7.10.
4.Kamerstukken II, 2005-2006, 30 515, nr. 3 en ABRvS 22 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.