In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen een omgevingsvergunning. De vergunninghouder had op 14 december 2022 een aanvraag ingediend voor het bouwen van een schuur met bedrijfswoning en het aanleggen van een uitrit op een perceel in de gemeente Alphen-Chaam. Het college van burgemeester en wethouders verleende op 11 april 2023 de omgevingsvergunning, maar verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat hij volgens hen geen belanghebbende was. Eiser stelde dat hij wel degelijk gevolgen van enige betekenis ondervond van de vergunde activiteiten, gezien de afstand en de planologische uitstraling van het project.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 behandeld en concludeert dat het college ten onrechte eiser niet als belanghebbende heeft aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de afstand van 527 meter tussen de percelen, in combinatie met de open karakter van het landschap, voldoende is om te concluderen dat eiser zicht kan hebben op de bouwwerken en daardoor feitelijke gevolgen kan ondervinden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij inhoudelijk op de bezwaren van eiser wordt ingegaan. Tevens veroordeelt de rechtbank het college tot betaling van proceskosten aan eiser en het vergoeden van het griffierecht.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van belanghebbendheid in bestuursrechtelijke procedures, vooral in gevallen waar de afstand tot het project groter is dan gebruikelijk, maar waar toch significante gevolgen kunnen optreden.