ECLI:NL:RBZWB:2024:5461

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
24/3486
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen omgevingsvergunning voor bouwen en aanleggen uitrit

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen een omgevingsvergunning. De vergunninghouder had op 14 december 2022 een aanvraag ingediend voor het bouwen van een schuur met bedrijfswoning en het aanleggen van een uitrit op een perceel in de gemeente Alphen-Chaam. Het college van burgemeester en wethouders verleende op 11 april 2023 de omgevingsvergunning, maar verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat hij volgens hen geen belanghebbende was. Eiser stelde dat hij wel degelijk gevolgen van enige betekenis ondervond van de vergunde activiteiten, gezien de afstand en de planologische uitstraling van het project.

De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 behandeld en concludeert dat het college ten onrechte eiser niet als belanghebbende heeft aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de afstand van 527 meter tussen de percelen, in combinatie met de open karakter van het landschap, voldoende is om te concluderen dat eiser zicht kan hebben op de bouwwerken en daardoor feitelijke gevolgen kan ondervinden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij inhoudelijk op de bezwaren van eiser wordt ingegaan. Tevens veroordeelt de rechtbank het college tot betaling van proceskosten aan eiser en het vergoeden van het griffierecht.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van belanghebbendheid in bestuursrechtelijke procedures, vooral in gevallen waar de afstand tot het project groter is dan gebruikelijk, maar waar toch significante gevolgen kunnen optreden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3486 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. J.E. Dijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam, het college
(gemachtigde: S.M. van Harssel).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [plaats 2], vergunninghouder,
(gemachtigde: [naam 1]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 13 september 2023 inzake de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van een schuur met bedrijfswoning en het aanleggen van een uitrit aan de [adres] te [plaats 3], gemeente Alphen-Chaam.
1.1.
Het college heeft gereageerd op het beroep met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn gemachtigde en namens het college de gemachtigde en [naam 2]. Ook vergunninghouder met zijn gemachtigde waren aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghouder is eigenaar van het [perceel 1] aan de [adres] te [plaats 3].
2.1.
Op 14 december 2022 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor het realiseren van een schuur met bedrijfswoning en het realiseren van een uitrit op dit perceel.
2.2.
Bij besluit van 11 april 2023 (primair besluit) heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wabo) en het aanleggen van een uitrit (artikel 2.2, eerste lid, onder e van de Wabo) op het perceel gelegen aan de [adres] te [plaats 3].
2.3.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.4.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen belanghebbende is. De omgevingsvergunning is in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
4. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers aan de hand van de beroepsgronden.
5. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is eiser belanghebbende op grond van artikel 1:2, eerste lid van de Awb?
7. Eiser voert aan dat hij ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt. Gelet op de afstand in combinatie met de planologische uitstraling en de milieugevolgen van de vergunde activiteiten ondervindt eiser wel gevolgen van enige betekenis om de volgende redenen. Het bouwplan heeft volgens eisers een aanzienlijke omvang waarbij allerlei activiteiten mogelijk worden gemaakt. Vanwege de aard en intensiteit van de activiteiten die plaatsvinden op de vergunde locatie zal snel sprake zijn van gevolgen van enige betekenis op het perceel van eiser.
7.1.
Het college verwijst naar rechtspraak waarbij voor het aanmerken van een belanghebbende sprake moet zijn van een geringe afstand tussen zijn perceel en de locatie het bouwplan. Een geringe afstand is maximaal 100 meter. Het college is van mening dat de percelen te ver van elkaar liggen en het zicht te beperkt is om aan te kunnen nemen dat eiseres gevolgen van betekenis ondervinden. De ruimtelijke uitstraling van het plan is naar het oordeel van het college niet van invloed op het woon- en leefklimaat van eiseres. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat de schuur gebruikt kan worden voor de buitenactiviteiten, niet de omgevingsvergunning zelf. De argumenten zien niet rechtstreeks op activiteiten waarvoor de omgevingsvergunning is verleend.
7.2.
Bezwaar kan alleen gemaakt worden door een belanghebbende. Dat volgt uit artikel 7:1, eerste lid, in samenhang met artikel 8:1 van de Awb.
Om als belanghebbende bij een besluit in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient er volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sprake te zijn van een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. De wetgever heeft de eis van een rechtstreeks belang gesteld, teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en een rechtsmiddel zou kunnen instellen. Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het beluit, zoals een vergunning, toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit.
Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1]
Volgens rechtspraak kan per vergunningplichtige activiteit de kring van belanghebbende anders zijn. De kring van belanghebbenden bij een omgevingsvergunning strijdig gebruik kan dus groter zijn dan bij de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. [2] Omdat de omgevingsvergunning enkel ziet op de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ (a-activiteit) is de kring van belanghebbenden beperkt ten aanzien van de bouwwerken. Het gebruik (c-activiteit) van het project staat niet ter beoordeling van de rechtbank.
Het bestreden besluit bestaat uit een activiteit voor het bouwen van een bouwwerk en het aanleggen van een uitrit. Hierbij beoordeelt de rechtbank of eiser rechtstreeks gevolgen van enige betekenis ondervindt van de schuur en/of bedrijfswoning. De rechtbank stelt vast dat het perceel van eiser geen aangrenzend perceel is waarop het betrokken besluit ziet. [3] Toch is is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit een rechtstreeks belang oplevert voor eiser. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het landschap tussen de percelen open van karakter is met weidse vergezichten. Eisers perceel ([perceel 2]) ligt ongeveer 527 meter verderop van het perceel waar het project op zal worden gerealiseerd. Er staat geen andere bebouwing tussen de percelen. Het bouwproject omvat bouwwerken van omvangrijke grootte waaronder een schuur van 9 meter hoog en een bedrijfswoning. Dit betekent dat de rechtbank, op grond van rechtspraak [4] , zich kan voorstellen dat een afstand van ongeveer 527 gering genoeg is voor eiser om zicht te hebben op de bouwwerken. Hoewel eiser niet op het perceel woont, is volgens de rechtbank niet uit te sluiten dat hij feitelijke gevolgen ondervindt van (ook de ruimtelijke uitstraling van) het project. [5]
Uit het vorenstaande volgt dat het college ten onrechte eiser in bezwaar niet als belanghebbende heeft aangemerkt in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Omdat het beroep van eiser reeds hierom slaagt, ziet de rechtbank geen aanleiding om de overige beroepsgronden te bespreken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen waarbij inhoudelijk op de bezwaren van eiser wordt ingegaan.
9. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank het college tot het vergoeden van de proceskosten van eiser. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op €1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van €875 en wegingsfactor 1).
10. Het college moet ook het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op om een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen waarbij inhoudelijk op de bezwaren wordt ingegaan;
  • veroordeelt het college tot betaling van €1.750,- aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van €184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Hooghiemstra, griffier, op 25 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:2
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 6:6
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 19 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1064.
2.Zie bijvoorbeeld uitspraak van Rechtbank Midden-Nederland 11 maart 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:1408.
3.Zie ABRvS 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3175.
4.Zie bijvoorbeeld ABRvS 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1981.
5.Bijvoorbeeld ABRvS 28 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3988.