ECLI:NL:RBMNE:2024:1408

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
UTR 24/499
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor bouwen door verzoekers die geen belanghebbenden zijn

Op 11 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor bouwen. Verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2] B.V., hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 7 januari 2024 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten is verleend aan vergunninghouder [derde-partij] voor het verbouwen van een bestaande sportzaal. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van de omgevingsvergunning afgewezen, omdat de verzoekers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de kans van slagen van het bezwaar van verzoekers gering is, waardoor de belangen van het college en de vergunninghouder zwaarder wegen. De voorzieningenrechter heeft daarbij benadrukt dat de gevolgen van de interne verbouwing voor de verzoekers beperkt zijn, gezien de afstand tussen de percelen en het feit dat de verbouwing voornamelijk intern plaatsvindt. De uitspraak heeft geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/499

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoeker 1] , gevestigd in [vestigingsplaats] ,

[verzoeker 2] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gezamenlijk verzoekers
(gemachtigde: mr. T.A. Phijffer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten

(gemachtigde: mr. E. Kovacsek).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij], uit [woonplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de omgevingsvergunning die het college op
7 januari 2024 aan vergunninghouder heeft verleend voor het verbouwen van een bestaande sportzaal aan de [adres] in [vestigingsplaats] (het pand)(de omgevingsvergunning voor bouwen).
1.1.
[verzoeker 1] is eigenaar van een pand aan de [adres] in [vestigingsplaats] . [verzoeker 2] B.V. exploiteert daar een indoorspeeltuin, bowlingbaan en squashbaan. Zij zijn het niet eens met de omgevingsvergunning voor bouwen en hebben hiertegen bezwaar gemaakt bij het college.
1.2.
Vergunninghouder is gestart met de bouwwerkzaamheden. Verzoekers vragen de voorzieningenrechter de omgevingsvergunning voor bouwen te schorsen om onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
  • namens verzoekers: [A] . Zij werd bijgestaan door de gemachtigde van verzoekers en mr. [B] ;
  • de gemachtigde van het college;
  • vergunninghouder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Bij een verzoek om een voorlopige voorziening tijdens een bezwaarprocedure beoordeelt de voorzieningenrechter of het, gelet op de belangen die partijen hierbij hebben, nodig is om de vergunde verbouwing in de bezwaarfase stil te leggen door de omgevingsvergunning te schorsen. De voorzieningenrechter geeft daarvoor een voorlopige beoordeling van de kans van slagen van het bezwaar van verzoekers. Ook weegt hij de belangen van partijen bij het al dan niet treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is dat de omgevingsvergunning in stand blijft, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van verzoekers bij een schorsing van die vergunning.
4. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]
Afbakening van het geding waarover deze uitspraak gaat
5. Vergunninghouder wil in het pand arbeidsmigranten huisvesten, wat in strijd is met het bestemmingsplan. Eerder, namelijk op 23 april 2023, heeft het college daarom voor het pand ook al een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder. Deze omgevingsvergunning ziet op de activiteit het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een bouwwerk (de omgevingsvergunning voor strijdig gebruik). Verzoekers zijn het ook met de omgevingsvergunning voor strijdig gebruik niet eens. Zij hebben hiertegen destijds bezwaar gemaakt en inmiddels beroep ingesteld bij de rechtbank (zaaknummer UTR 23/5926).
6. De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat in dit geval geen sprake is van een gefaseerde omgevingsvergunning [2] zoals verzoekers betogen, maar van twee op zichzelf staande omgevingsvergunningen. Gefaseerde verlening van een omgevingsvergunning kan alleen als de aanvrager daarom heeft verzocht en dat heeft vergunninghouder niet gedaan. Vergunninghouder was in eerste instantie namelijk in de veronderstelling dat hij voor de activiteit bouwen geen omgevingsvergunning nodig had en had daarom alleen een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een bouwwerk. Nadat hij er door het college op was gewezen dat deze veronderstelling onjuist was, heeft hij ook een aanvraag ingediend voor de omgevingsvergunning voor bouwen.
7. Het verzoek om voorlopige voorziening dat verzoekers hebben ingediend ziet alleen op de omgevingsvergunning voor bouwen. Daarom heeft het oordeel van de voorzieningenrechter in deze uitspraak alleen betrekking op de omgevingsvergunning voor bouwen en dus niet op de omgevingsvergunning voor strijdig gebruik.
Spoedeisend belang
8. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [3]
9. Het college heeft op de zitting aangevoerd dat hier geen sprake is van onverwijlde spoed en dat het verzoek om voorlopige voorziening daarom niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden.
10. De voorzieningenrechter is het daar niet mee eens. Vergunninghouder is gestart met de bouwwerkzaamheden. Op de zitting heeft hij toegelicht dat de exacte planning van de werkzaamheden van meerdere factoren afhankelijk is, maar dat deze naar verwachting in de periode juli/augustus 2024 afgerond zullen zijn. Het bezwaar van verzoekers is voor hem geen aanleiding om de bouwwerkzaamheden stil te leggen tot het college op het bezwaar heeft beslist. Een beslissing op bezwaar zal echter nog een aantal weken op zich laten wachten. Daarmee hebben verzoekers naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang bij de beoordeling van hun verzoek om de omgevingsvergunning voor bouwen te schorsen.
Belanghebbendheid
11. De voorzieningenrechter beoordeelt bij een verzoek om voorlopige voorziening in de bezwaarfase de kans dat het bezwaarschrift van verzoekers leidt tot herroeping van de omgevingsvergunning voor bouwen. Om een voorlopig oordeel daarover te kunnen geven moet de voorzieningenrechter eerst beoordelen of verzoekers belanghebbenden zijn in bezwaar. Alleen belanghebbenden [4] kunnen bezwaar maken tegen een besluit. [5] Als verzoekers geen belanghebbenden zijn, dan komt het college niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van het bezwaar van verzoekers. Het bezwaar van verzoekers zal in dat geval niet kunnen leiden tot herroeping van de omgevingsvergunning en dan is er ook nagenoeg geen ruimte voor de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
12. In beginsel is belanghebbend bij een besluit degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat. Het criterium “gevolgen van enige betekenis” van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de bedrijfssituatie van verzoekers zijn, moet worden gekeken naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Die factoren moeten zo nodig in onderlinge samenhang worden bekeken. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
13. Per vergunningplichtige activiteit kan de kring van belanghebbenden anders zijn. Het kan dus zijn dat de kring van belanghebbenden bij de omgevingsvergunning strijdig gebruik groter is dan bij de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Voor zover al sprake zou zijn van overlast van door de in het pand te huisvesten arbeidsmigranten voor de bezoekers van de indoorspeeltuin, bowlingbaan en squashbaan, is dat geen gevolg van de interne verbouwing of het wijzigen van de gevels, maar van de omgevingsvergunning voor strijdig gebruik. Daarover gaat zoals reeds vermeld onder 7, het verzoek om voorlopige voorziening en dus ook deze uitspraak niet. Het gaat er in deze beoordeling dus niet om welke gevolgen verzoekers gaan merken van het huisvesten van arbeidsmigranten in het pand, maar of verzoekers gevolgen gaan merken van de verbouwing op zich.
14. Partijen zijn het erover eens, en de voorzieningenrechter stelt ook vast, dat de omgevingsvergunning voor bouwen ziet op een interne verbouwing van het pand en een beperkte wijziging van drie gevels, waarbij bestaande gevelopeningen zullen worden gewijzigd en een aantal gevelopeningen wordt toegevoegd.
15. De gevolgen van deze verbouwing voor verzoekers zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter beperkt te achten. De voorzieningenrechter acht bij de beoordeling doorslaggevend dat voornamelijk sprake is van een interne verbouwing. De afstand tussen de percelen van verzoekers en vergunninghouder is een kleine 50 meter is. De afstand tussen de panden is nog groter. Tussen de twee percelen ligt vanaf het perceel van verzoekers gezien een zijweg van de [straat] – die toegang geeft aan de [naam] en de achtergelegen sportvelden – en het perceel [adres] . Op dit perceel staat een pand waarin [naam] is gevestigd. Gelet op de onderlinge afstand tussen de panden en de tussengelegen weg en bebouwing, is de invloed van de interne verbouwing op de bedrijfssituatie van verzoekers – zo hiervan al sprake is – naar het oordeel van de voorzieningenrechter zo beperkt dat uitgesloten is dat de feitelijke realisering van het bouwplan gevolgen van enige betekenis heeft voor de bedrijfssituatie van verzoekers. Vanuit het pand van verzoekers is geen zicht op het pand. Het pand waarin [naam] zit ontneemt namelijk het zicht vanuit pand van verzoekers op het pand van vergunninghouder. Bovendien is de gevel van het pand van verzoekers die is gericht naar het perceel (behoudens de entree) een blinde gevel. Vanuit het pand van verzoekers zie je dus niets van de verbouwing. Ook de gevelwijzigingen hebben dus geen invloed op de bedrijfssituatie van verzoekers.
16. Op de zitting hebben verzoekers nog aangevoerd dat hun pand aan dezelfde weg is gevestigd als het pand. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter onderscheiden verzoekers zich in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen daarmee onvoldoende van anderen.
17. Verder hebben verzoekers op de zitting aangevoerd dat zij verwachten dat de rechtbank de omgevingsvergunning strijdig gebruik eerder in stand zal laten als de omgevingsvergunning voor bouwen in bezwaar in stand blijft. De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet in dit standpunt. In die procedure moet de rechtbank beoordelen of de omgevingsvergunning strijdig gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Op die beoordeling heeft een al dan niet in stand gelaten omgevingsvergunning voor bouwen geen invloed. Dus ook dit door verzoekers gesteld belang maakt hen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet belanghebbend bij de omgevingsvergunning voor bouwen.
18. Dit betekent dat verzoekers naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet kunnen worden beschouwd als belanghebbenden bij de omgevingsvergunning voor bouwen. De voorzieningenrechter acht daarom aannemelijk dat het college het bezwaar van verzoekers om die reden niet-ontvankelijk zal verklaren.
19. Tegen deze achtergrond weegt de voorzieningenrechter de belangen van partijen bij het al dan stilleggen van de bouwwerkzaamheden, in afwachting op de beslissingen op bezwaar.
20. Omdat de kans van slagen van het bezwaar van verzoekers naar het oordeel van de voorzieningenrechter gering is, is er weinig ruimte voor de belangen van verzoekers bij het stilleggen van de bouwwerkzaamheden. De voorzieningenrechter weegt de belangen van het college en vergunninghouder bij het niet schorsen van de omgevingsvergunning voor bouwen zwaarder. Waarbij de voorzieningenrechter vergunninghouder er wel op wijst dat zolang de twee omgevingsvergunningen voor het pand nog niet onherroepelijk zijn, hij bouwt voor eigen rekening en risico.

Conclusie en gevolgen

21. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat vergunninghouder door mag gaan met de bouwwerkzaamheden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
11 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Zoals bedoeld in artikel 2.5 van de Wabo.
3.Artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Artikel 1:2 van de Awb.
5.Artikel 7:1 van de Awb in combinatie met artikel 8:1 van de Awb.