In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. Betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op de Houtmarkt in Breda op 19 september 2022. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en de gedraging vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant. Betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was, onder andere vanwege plotselinge wegwerkzaamheden en het ontbreken van een mogelijkheid om de beslissing van de officier van justitie te lezen. De zittingsvertegenwoordiger betwistte deze argumenten en stelde dat betrokkene op de hoogte had moeten zijn van de wegwerkzaamheden door voldoende vooraankondigingen.
De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden door de officier van justitie. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter besloot de boete met 25% te matigen en droeg de officier van justitie op om het te veel betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen. De uitspraak werd openbaar gedaan en er was geen mogelijkheid tot hoger beroep.