ECLI:NL:RBZWB:2024:5386

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/425155 HA RK 24-144 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. van Kralingen
  • A. Zander
  • J. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond in bestuursrechtelijke procedure

Op 1 augustus 2024 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek van een verzoeker behandeld. Het verzoek was gericht tegen mr. Peters, die als bestuursrechter optreedt in twee hoofdzaken. De verzoeker had op 17 juli 2024 een wrakingsverzoek ingediend, omdat hij meende dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt. Dit zou zijn ontstaan doordat de rechter zijn verzoek om telefonisch deel te nemen aan de zitting op 16 augustus 2024 had afgewezen. De verzoeker stelde dat hij niet in staat was om de reis naar Breda te maken en dat een telefonische deelname noodzakelijk was om het beginsel van hoor en wederhoor te waarborgen.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden aangenomen dat er sprake is van vooringenomenheid.

Na beoordeling van de aangevoerde gronden kwam de wrakingskamer tot de conclusie dat de beslissing van de rechter om het verzoek tot telefonische deelname af te wijzen een procesbeslissing betreft. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van de rechter. Het verzoek tot wraking werd daarom kennelijk ongegrond verklaard, en de behandeling van de hoofdzaken zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: C/02/425155 HA RK 24-144
beslissing van 1 augustus 2024 op het wrakingsverzoek zoals bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht van:
[verzoeker], verzoeker.

1.Procesverloop

Het verloop van deze procedure blijkt onder meer uit:
 de processtukken zoals opgenomen in de procesdossiers van de hoofdzaken met nummers BRE 23/8881 WET en BRE 24/1164 AVG,
 het wrakingsverzoek van 17 juli 2024,
 het e-mailbericht van de gewraakte rechter aan de wrakingskamer van 31 juli 2024 waaruit blijkt dat hij niet in de wraking berust.

2.Het verzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Peters (hierna: de rechter), optredend als bestuursrechter in de bovengenoemde hoofdzaken. Dit verzoek berust op de gronden zoals die door verzoeker uiteen zijn gezet in het wrakingsverzoek van 17 juli 2024.
2.2
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

Verzoeker legt aan het wrakingsverzoek ten grondslag dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt door zijn verzoek om telefonisch aan de zitting in de hoofdzaken van 16 augustus 2024 in Breda te mogen deelnemen af te wijzen. Verzoeker stelt dat hij niet in de mogelijkheid verkeert om de reis naar Breda te bekostigen, zodat een telefonische zitting de enige mogelijkheid is om invulling te geven aan het beginsel van hoor en wederhoor. Doordat hier geen gevolg aan wordt gegeven, lijkt het volgens verzoeker dat er alleen naar de mogelijkheid van afwijzen wordt gekeken.

4.De beoordeling

Beoordelingskader
4.1
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Alleen een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert, of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
Beoordeling van de wrakingsgronden
4.3
De beslissing van de rechter om niet toe te staan dat verzoeker telefonisch aan de zitting in de hoofdzaken deelneemt, betreft een procesbeslissing. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, bijvoorbeeld het arrest van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van een procesbeslissing, de vraag of al dan niet hoor en wederhoor correct is toegepast daaronder begrepen. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door verzoeker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. De reden hiervoor is dat er tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen.
4.4
Alleen als een procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarvan in deze zaak niet gebleken. Het feit dat verzoeker van de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep in een andere procedure waarin hij de appellant was wel via een telefonische verbinding aan de zitting mocht deelnemen, maakt dit niet anders.
4.5
De wrakingskamer is van oordeel dat niet gebleken is dat er sprake is van enige schijn van vooringenomenheid, dan wel van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De wrakingskamer zal het verzoek dan ook kennelijk ongegrond verklaren. Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek, laat de wrakingskamer de mondelinge behandeling van het verzoek achterwege overeenkomstig artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl, zie rechtbank Zeeland-West-Brabant, regels en procedures, wrakingsprotocol).

5.De beslissing

De wrakingskamer:
 verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
 bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaken met nummers BRE 23/8881 WET en BRE 24/1164 AVG zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is genomen op 1 augustus 2024 door mr. Van Kralingen, rechter en voorzitter, en mr. Zander en mr. De Roos, rechters, in aanwezigheid van mr. Hamans, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.