In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 2 augustus 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de WOZ-waarde van zijn woning en de bijbehorende aanslag onroerendezaakbelastingen beoordeeld. De rechtbank behandelt de bezwaren die belanghebbende heeft ingediend tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk, die op 16 januari 2023 zijn gedaan. De waarde van de woning is vastgesteld op € 571.000 per 1 januari 2021, terwijl belanghebbende meent dat deze waarde maximaal € 525.000 zou moeten zijn. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk heeft gemaakt en dat de beroepsgronden van belanghebbende niet slagen. Tevens wordt er ingegaan op de procedurele aspecten, zoals de lange duur van de procedure en de afwijzing van de kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van de waardebeschikking. De rechtbank bepaalt dat het beroep ongegrond is, de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven, en dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.