ECLI:NL:RBZWB:2018:7306

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7845ghk
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheimhoudingsbeslissing inzake privacy-gevoelige informatie in belastingzaak

In deze zaak heeft de geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2018 een beslissing genomen over een verzoek tot geheimhouding van privacy-gevoelige informatie door de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had bij brief van 7 maart 2018 een verzoek ingediend om bepaalde delen van stukken niet aan de wederpartij, belanghebbende, te overleggen, op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat de inspecteur niet alleen de verzoekbrief in een gesloten envelop had moeten indienen, maar dat belanghebbende ook kennis moet kunnen nemen van de motivering van het verzoek. Dit is essentieel voor een eerlijke procesvoering.

De rechtbank stelt vast dat de inspecteur delen van bijlagen onleesbaar heeft gemaakt en dat deze onleesbare delen privacy-gevoelige informatie bevatten. De geheimhoudingskamer oordeelt dat het privacybelang in dit geval zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van de stukken. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op het geheimhoudingverzoek, waardoor de rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een schending van haar verdediging.

De rechtbank beslist dat de weigering van de inspecteur om bepaalde stukken aan de wederpartij over te leggen gerechtvaardigd is. De beslissing benadrukt het belang van privacy en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met gevoelige informatie in belastingzaken. De rechtbank wijst erop dat de geheimhoudingsprocedure zorgvuldig moet worden gevolgd en dat belanghebbende altijd op de hoogte moet zijn van de motivering van geheimhoudingsverzoeken, zodat zij haar rechten kan uitoefenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/7845
beslissing van 6 juli 2018
Beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Beslissing

De geheimhoudingskamer van de rechtbank beslist dat gerechtvaardigd is de weigering als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb door de inspecteur om delen van stukken aan zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij over te leggen.

2.Gronden

2.1.
De inspecteur heeft bij brief van 7 maart 2018 een verweerschrift met bijlagen ingediend. Van bijlagen 23 tot en met 25 van het verweerschrift is een aantal gegevens onleesbaar gemaakt en zijn delen weggelaten. Bij brief van 7 maart 2018 heeft de inspecteur (hierna: de verzoekbrief) een verzoek als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb gedaan, en daarbij een gesloten envelop overgelegd met daarin stukken voor de geheimhoudingskamer van de rechtbank (hierna: de geheimhoudingskamer). De envelop bevat de ongeschoonde versies van bijlagen waarvoor om geheimhouding wordt verzocht
2.2.
Omdat de verzoekbrief ook in de gesloten envelop is gedaan en daarin informatie was opgenomen waarop het geheimhoudingsverzoek betrekking heeft, heeft de griffier aan de inspecteur verzocht deze verzoekbrief ook in een geschoonde versie te sturen. Immers, belanghebbende moet kennis kunnen nemen van deze verzoekbrief om een reactie te kunnen geven op het geheimhoudingsverzoek. De inspecteur heeft vervolgens een geschoonde versie van de verzoekbrief toegestuurd.
2.3.
Belanghebbende is bij brief van 4 april 2018 verzocht te reageren op het verzoek van de inspecteur. Omdat een reactie van belanghebbende is uitgebleven, is belanghebbende bij brief van 25 april 2018 nogmaals verzocht om een reactie. Belanghebbende heeft daarop niet gereageerd.
2.4.
De omstandigheid dat stukken behoren tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt niet automatisch mee dat die stukken (volledig) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).
2.5.
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming en het honoreren van een verzoek om geheimhouding is als volgt [1] :
a. Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door de inspecteur worden onthouden aan de rechter die de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding). (Weigering als bedoeld in lid 1 van art. 8:29 van de Awb door de inspecteur om (delen van de) stukken aan zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij over te leggen is gerechtvaardigd.)
b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).
2.6.
Uit de toelichting van de inspecteur begrijpt de rechtbank dat de inspecteur verzoekt om toepassing van variant a.
2.7.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
2.8.
De inspecteur schrijft in zijn brief van 7 maart 2018 dat belanghebbende van [A BV] een deelneming heeft gekocht in [B BV] In het kader van zijn verweer acht de inspecteur het dienstbaar inzicht te geven in andere transacties met aandelen in [B BV] tussen [A BV] en een derde. De inspecteur geeft aan dat hij bijlagen 23 tot en met 25 daarom heeft overgelegd. De rechtbank stelt vast dat deze bijlagen bestaan uit:
 een brief van de gemachtigde van belanghebbende aan de inspecteur met betrekking tot een bezwaarprocedure van een derde (bijlage 23);
 mailverkeer tussen de gemachtigde van belanghebbende en een notaris over een transactie van aandelen in [B BV] tussen een derde en [A BV] (bijlage 24);
 een brief van de gemachtigde van belanghebbende aan de inspecteur met betrekking tot een bezwaarprocedures van [A BV] (bijlage 25).
Ten opzichte van de ongeschoonde versies heeft de inspecteur delen van bijlage 23 en 25 niet overgelegd bij het verweerschrift. In de wel overgelegde delen en in bijlage 24 zijn de namen van de voormelde derde en andere derden onleesbaar gemaakt. De door de inspecteur aangevoerde reden voor het onleesbaar maken en voor het niet-overleggen van bepaalde delen is de bescherming van de privacy van deze derden (waaronder [A BV] ).
2.9.
De geheimhoudingskamer stelt voorop dat het privacybelang een gewichtige reden kan vormen voor geheimhouding. De geheimhoudingskamers stelt verder vast dat de delen die niet zijn overgelegd dan wel die zijn geschoond, inderdaad privacy-gevoelige informatie bevatten, die niet zonder rechtvaardiging aan derden zoals belanghebbende mag worden geopenbaard. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op het geheimhoudingverzoek en heeft dus ook niet gesteld dat haar (verdedigings)belang wordt geschaad. Dat dit belang in betekende mate wordt geschaad is ook niet gebleken. Het belang van privacy van de betrokken derden weegt in dit geval dan ook aanzienlijk zwaarder dan het eventuele (verdedigings)belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van de bijlagen. De rechtbank is van oordeel dat daarmee sprake is van gewichtige reden die weigering op grond van artikel 8:29 Awb rechtvaardigt. Het beroep op geheimhouding slaagt.
2.10.
Opmerking verdient dat het voorgaande ook geldt voor de niet-overgelegde delen van bijlage 23 en 25. Weliswaar dient een artikel 8:42-stuk in zijn geheel ingebracht te worden, maar in dit geval is de werkwijze dat delen met een beroep op geheimhouding niet zijn overgelegd bij het verweerschrift niet ontoelaatbaar. Zoals uit het voorgaande volgt zouden namelijk de niet-overgelegde delen geheel onleesbaar mogen zijn gemaakt, indien ze wel zouden zijn overgelegd bij het verweerschrift.
2.11.
Wel merkt de geheimhoudingskamer nog het volgende op met betrekking tot de verzoekbrief van 7 maart 2018:
a. a) Een dergelijke verzoekbrief dient niet (alleen) in de geheimhoudingsenveloppe te worden toegestuurd. Belanghebbende moet immers kunnen kennisnemen van de motivering van het verzoek (zie ook 2.2);
b) Het is om diezelfde reden ook niet gewenst dat de verzoekbrief zelf ook weer onleesbaar gemaakte passages bevat;
c) In de laatste zin van p. 1 van de geschoonde versie van de verzoekbrief zijn enige woorden (‘wat’ en ‘communiceert’) met de pen bijgeschreven bij delen van de zin die onleesbaar zijn gemaakt. Deze met de pen bijgeschreven woorden komen echter niet overeen met woorden die onleesbaar zijn gemaakt; het is niet de bedoeling dat de inspecteur – in een geschoonde versie – via bijgeschreven woorden een (eigen) globale duiding geeft van wat er staat. Wel mag – zoals de inspecteur op andere plaatsen heeft gedaan – bijvoorbeeld een anoniem gemaakte naam worden geduid met ‘X’.
Deze beslissing is genomen op 6 juli 2018 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. Hermus, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 7 januari 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:7.