ECLI:NL:RBZWB:2024:5079

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
BRE - 23 _ 2596
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheimhoudingsbeslissing inzake verzoek om geheimhouding van persoonsgegevens in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juli 2024 een beslissing genomen over een verzoek om geheimhouding van persoonsgegevens, ingediend door de inspecteur van de belastingdienst. Het verzoek was gedaan in het kader van een belastingzaak waarbij belanghebbende B.V. betrokken was. De inspecteur had in zijn verweerschrift, gedateerd 20 juli 2023, een verzoek om geheimhouding ingediend op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit verzoek was onderbouwd met de stelling dat de privacybelangen van de betrokken medewerkers van het Douanelaboratorium en de Belgische Douane zwaarder wegen dan het belang van de belanghebbende en de rechtbank bij kennisneming van de gegevens.

De rechtbank heeft besloten om geen mondelinge behandeling ter zitting te houden, omdat de aard van de geheimhoudingsprocedure dit niet geschikt maakt. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op het verzoek om geheimhouding te reageren. De geheimhoudingskamer heeft de geschoonde passages, die onder andere persoonsgegevens bevatten, beoordeeld en geconcludeerd dat de bescherming van deze persoonsgegevens zwaarder weegt dan het belang van de belanghebbende bij kennisneming. De rechtbank heeft geoordeeld dat er gewichtige redenen zijn voor geheimhouding en heeft het verzoek van de inspecteur toegewezen.

De beslissing is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze beslissing kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak, conform artikel 8:104, derde lid, van de Awb.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2596
beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Het verzoek

1. De inspecteur heeft, met dagtekening 20 juli 2023, een verweerschrift ingediend. In het verweerschrift heeft hij een verzoek om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb gedaan. In het verweerschrift is het verzoek om geheimhouding ook door de inspecteur toegelicht. Bij het verweerschrift heeft de inspecteur een gesloten envelop overgelegd met daarin passages uit stukken die volgens hem volledig geheimgehouden moeten worden (de geschoonde passages). De rechtbank heeft een afschrift van het verweerschrift aan belanghebbende verstrekt en haar in de gelegenheid gesteld om op het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te reageren. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.1.
De stukken met de geschoonde passages zijn te omschrijven als:
  • de uitslag van een monsteronderzoek van het Douanelaboratorium;
  • een niet gepubliceerde uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch;
  • een e-mailbericht van een medewerker van de Belgische Douane.
1.2.
De inspecteur beroept zich op geheimhouding van persoonsgegevens van de medewerkers van het Douanelaboratorium en de Belgische Douane en op geheimhouding van de persoonsgegevens van de belanghebbende in de uitspraak van het Gerechtshof ’sHertogenbosch. Volgens de inspecteur wegen de privacybelangen van deze personen bij bescherming van de gegevens aanzienlijk zwaarder dan het belang dat belanghebbende en de rechtbank hebben bij kennisneming daarvan. Verder is de inspecteur van mening dat de gegevens over deze personen voor de beslissing van de hoofdzaak niet van belang zijn.

Overwegingen

Geen zitting
2. De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen. [1] De geheimhoudingskamer heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat belanghebbende niet heeft verzocht om een zitting, nadat de rechtbank hem de mogelijkheid had geboden om te melden of hij prijs stelt op een zitting.
Kader voor beoordeling artikel 8:29 van de Awb
3. De omstandigheid dat stukken met geschoonde passages behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt niet automatisch mee dat die stukken (volledig) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).
3.1.
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
a. Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door een partij worden onthouden aan de rechter die de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).
b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).
3.2.
Uit de toelichting in het verweerschrift leidt de geheimhoudingskamer af dat de inspecteur zich beroept op variant a. als bedoeld in 3.1.
3.3.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Beoordeling van het verzoek
4. De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennis genomen van de geschoonde passages (veronderstellend dat deze onderdeel zijn van stukken die op de zaak betrekking hebben in de zin van artikel 8:42 van de Awb) en van de stukken van de hoofdzaak. De geschoonde passages zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om die stukken geheim te houden.
4.1.
De geheimhoudingskamer overweegt dat de geschoonde passages alleen persoonsgegevens van de douanemedewerkers en de procespartij in de uitspraak van het Gerechtshof ’sHertogenbosch bevatten. Het belang bij bescherming van deze persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer weegt naar het oordeel van de geheimhoudingskamer aanzienlijk zwaarder dan het belang dat belanghebbende heeft bij kennisneming van deze persoonsgegevens. De kenbaarheid van deze persoonsgegevens is ook niet van belang voor de beslissing in de hoofdzaak. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om geheimhouding toe.
Deze beslissing is genomen door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 23 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1593, r.o. 3.31.