ECLI:NL:RBZWB:2024:5047

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
02-286047-23 (zaak A) en 02-096543-24 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Vrijspraak voor poging tot zware mishandeling en medeplegen van een straatroof dan wel medeplichtigheid daaraan. Veroordeling voor openlijk in vereniging geweld plegen. Voorwaardelijke werkstraf. Vordering benadeelde partij deels toegewezen.

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juli 2024, zijn twee zaken samengevoegd: zaak A (parketnummer 02-286047-23) en zaak B (parketnummer 02-096543-24). De minderjarige verdachte is vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling en het medeplegen van een straatroof, maar is wel veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen. De rechtbank oordeelde dat de poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte de intentie had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte had wel openlijk geweld gepleegd tegen slachtoffer 1, wat door zijn bekentenis en de bewijsvoering werd ondersteund. In zaak B werd de verdachte vrijgesproken van de diefstal met geweld, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had bijgedragen aan de beroving, omdat hij niet op de hoogte was van de plannen van de medeverdachte. De officier van justitie had een werkstraf van 160 uur geëist, waarvan 80 uur voorwaardelijk, maar de rechtbank legde een voorwaardelijke werkstraf van 80 uur op, met bijzondere voorwaarden. De vordering van de benadeelde partij werd deels toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade van €750,00 toekende, maar de materiële schade niet-ontvankelijk verklaarde wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02-286047-23 (zaak A) en 02-096543-24 (zaak B)
vonnis van de meervoudige kamer van 23 juli 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats 1] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. S. van Minderhout, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 9 juli 2024, waarbij de officier van justitie mr. M. van Leeuwen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. Deze zaken worden hierna aangeduid als zaak A respectievelijk zaak B.

2.De tenlasteleggingen

De tenlastelegging in zaak B is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
ter zake van zaak A
1. heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met de elleboog tegen het hoofd/lichaam te stompen/slaan;
2. openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] ;
ter zake van zaak B
samen met een ander of anderen, een straatroof heeft gepleegd, waarbij met (bedreiging met) geweld de telefoon van [slachtoffer 2] is afgepakt dan wel dat hij daar medeplichtig aan is geweest.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
zaak A
De officier van justitie acht de onder feit 2 tenlastegelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend te bewijzen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting. Hij vordert vrijspraak voor feit 1. Hij vindt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer elleboogstoten tegen zijn hoofd heeft gegeven en hem heeft geslagen, maar niet dat hij daarmee de bedoeling had om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.
zaak B
De officier van justitie vindt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan de primair tenlastegelegde diefstal met geweld. Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte. Verdachte is meegelopen naar het slachtoffer en heeft door zijn aanwezigheid dicht bij het slachtoffer bijgedragen aan de intimiderende sfeer. Ook heeft verdachte het slachtoffer aangesproken over zijn tas. Verder is er een getuige die zegt dat ook verdachte met zijn handen in zijn zakken zat. Er zijn in Zeeland best veel steekincidenten onder jongeren wat maakt dat veel jongeren bang zijn ook slachtoffer te worden. Verdachte en zijn medeverdachte hebben gebruik gemaakt van die angst. Verdachte heeft een rol gehad in de uitvoering van de beroving door zijn aanwezigheid. Mocht de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen dan vindt hij de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid wettig en overtuigend te bewijzen. Aan het vereiste van dubbel opzet is voldaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
zaak A
De verdediging stelt zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde op hetzelfde standpunt als de officier van justitie. Zij verzoekt verdachte van dit feit vrij te spreken. Ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde openlijke geweldpleging heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
zaak B
Door de verdediging is betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld, omdat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte. Er is geen gezamenlijk plan gemaakt, verdachte heeft geen uitvoeringshandelingen, zoals onder de gedachtestreepjes opgenomen, verricht bij de beroving en alleen zijn aanwezigheid daarbij is onvoldoende. Tot slot heeft zij betoogd dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid, omdat de onder de gedachtestreepjes tenlastegelegde handelingen niet door hem zijn uitgevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
zaak A, feit 1
De rechtbank is van oordeel, zoals ook door de officier van justitie gevorderd en door de verdediging betoogd, dat de onder 1 tenlastegelegde poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen is. Vastgesteld kan worden dat verdachte meerdere keren met zijn elleboog tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. Op basis van het dossier en wat op de terechtzitting is besproken kan niet worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. Er is dan ook geen sprake geweest van vol opzet daarop. Verder blijkt uit het dossier dat bij het slachtoffer sprake was van gering letsel. Hij heeft zijn hoofd beschermd door zijn armen er voor te houden. Bovendien kan niet worden vastgesteld met wat voor kracht er is geslagen. Door het ontbreken van deze informatie kan de rechtbank niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het tenlastegelegde.
zaak B
De volgende feiten en omstandigheden zijn, voor zover relevant, uit het dossier en wat besproken is ter terechtzitting naar voren gekomen. Op 1 oktober 2023 is [slachtoffer 2] slachtoffer geworden van een beroving. Hij stond met drie vrienden in een steegje. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn richting dit groepje gelopen en bij aangever gaan staan. Hun vriend [naam 1] bleef op afstand staan. De medeverdachte sprak aangever aan, waarbij hij een dreigende houding aannam, en vroeg aan aangever wat er in zijn tas zat. Hij hield daarbij de hele tijd zijn hand in zijn broekzak, waardoor de aangever en zijn vrienden dachten dat hij daar mogelijk een mes in had. Vervolgens pakte de medeverdachte de tas van aangever vast, trok deze naar zich toe, keek erin en pakte de telefoon eruit. De medeverdachte zei daarna op dwingende/dreigende toon ‘geef je tas aan mij’ wat aangever niet heeft gedaan. Verdachte en de medeverdachte zijn vervolgens samen weggelopen. De medeverdachte heeft de telefoon gehouden.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte als medepleger of medeplichtige betrokken is geweest bij de tenlastegelegde diefstal met (bedreiging met) geweld.
Primair tenlastegelegde medeplegen
Om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit te kunnen komen moet de rechtbank beoordelen of er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, gericht op het gezamenlijk plegen van de beroving. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan onder meer worden afgeleid uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de uitvoering van het delict en het belang van de rol van een verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij bij de beroving aanwezig is geweest, maar dat hij niets heeft gedaan. Hij moest van de medeverdachte meelopen naar de jongens in het steegje. Hij wist op dat moment niet wat de medeverdachte van plan was. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte enige uitvoeringshandelingen ten aanzien van de beroving heeft verricht anders dan dat hij zich niet heeft gedistantieerd. Volgens vaste jurisprudentie is het enkel aanwezig zijn bij een misdrijf onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking en aldus van medeplegen. Nu verdachte geen uitvoeringshandelingen heeft verricht en uit het dossier niet blijkt dat er een vooropgezet plan was, kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen dat hij een zodanig wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de beroving dat sprake is van medeplegen. Verdachte zal dan ook van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid
Om te komen tot een bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan een strafbaar feit, de beroving, moet vast te komen te staan dat verdachte zogenoemd dubbel opzet had. Dat wil zeggen dat verdachte zowel opzet moet hebben gehad op zijn handelen, als op het strafbare feit waaraan dat handelen heeft bijgedragen.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte van de medeverdachte mee moest lopen naar het slachtoffer en zijn vrienden, maar dat hij niet wist wat zij gingen doen. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte op het moment dat hij, tegen zijn zin, meeliep wist of kon vermoeden dat het slachtoffer zou worden beroofd. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste van dubbel opzet. Dat hij zich niet heeft gedistantieerd op het moment dat hij wetenschap kreeg van de beroving maakt dit niet anders.
Verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan de beroving.
4.3.2
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.3
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
zaak A, feit 2
Verdachte heeft bekend op 27 oktober 2023 openlijk en in vereniging geweld te hebben gepleegd tegen [slachtoffer 1] . Op grond hiervan en de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
zaak A, feit 2
op 27 oktober 2023 te Vlissingen, openlijk, te weten
op de[locatie] , in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] door:
- die [slachtoffer 1] achter na te rennen en te achtervolgen,
- die [slachtoffer 1] ten val te brengen,
- die [slachtoffer 1] meermalen met geschoeide voet, met kracht, tegen diens hoofd te schoppen,
- die [slachtoffer 1] meermalen tegen diens hoofd te slaan en
- die [slachtoffer 1] meermalen met
deelleboog
tegen dienshoofd te slaan/stompen,
- filmopnames te maken van deze openlijke geweldpleging.
Als gevolg van een kennelijke omissie in de tenlastelegging, zijn in de eerste regel de woorden ‘op de’ en in de achtste regel de woorden ‘de’ en ‘tegen diens’ weggevallen.
De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 160 uur waarvan 80 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) in zijn rapport geadviseerd en ter terechtzitting aangevuld. Hij vordert de voorwaarden en het op te leggen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt geen jeugddetentie aan verdachte op te leggen. Zij is van mening dat een deels voorwaardelijke werkstraf meer passend is, waarbij wel moet worden uitgekeken dat verdachte niet overvraagd wordt. Verdachte heeft zich lang in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis aan voorwaarden moeten houden. Tot slot merkt de raadsvrouw op dat de moeder van verdachte heeft verklaard dat bij de aanhouding van verdachte handboeien zijn aangelegd. Dit blijkt niet uit het dossier, maar mag volgens de ambtsinstructie niet. Zij verzoekt de rechtbank hier rekening mee te houden bij het bepalen van de strafmaat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in de avonduren schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging. Na eerdere onenigheid met het slachtoffer te hebben gehad hebben verdachte en zijn mededaders bewust de confrontatie opgezocht met het slachtoffer. In eerste instantie volgens verdachte om hem aan te spreken, maar toen het slachtoffer er vandoor ging, zijn zij achter hem aangerend. Verdachte heeft hem naar de grond geduwd en heeft hem een aantal keer tegen het hoofd geslagen met de elleboog. Ook is het slachtoffer door iemand anders tegen zijn hoofd geschopt, waardoor letsel is veroorzaakt. Dit moet voor het slachtoffer een angstaanjagende ervaring zijn geweest. Ook is het slachtoffer gefilmd, terwijl hij werd mishandeld.
Verdachte heeft op geen enkel moment stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Hij heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer en laten zien geen enkel respect te hebben voor het gevoel van veiligheid van anderen. Het had voor het slachtoffer heel anders kunnen aflopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen en vaak (langdurig) psychische klachten hebben van wat hen is overkomen. Bovendien hebben de geweldsincidenten zich buiten op straat afgespeeld. Daardoor voelen ook andere mensen zich onveilig. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
De persoon van verdachte
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat hij nog niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
Door de Raad is op 28 juni 2024 een rapport over verdachte uitgebracht. Uit dit rapport en de toelichting van de raadsvertegenwoordigster ter terechtzitting komt naar voren dat er sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis sprake is van een positieve gedragsverandering. Verdachte werkt mee aan de begeleiding door de jeugdreclassering en de begeleiding vanuit Stichting Open Door. De moeder van verdachte is betrokken en schakelt hulp in als dat nodig is. Verdachte is gediagnosticeerd met ADHD en autisme. Veel van zijn gedragingen kunnen in het licht van deze diagnose gezien worden. De risicofactoren komen ook daaruit voort: impulsiviteit, moeite met oorzaak-gevolg, verminderde sociale weerbaarheid en een beperkt oplossingsvermogen. Verdachte heeft strakke kaders, structuur, duidelijkheid en overzicht nodig. Dit wordt hem geboden door Stichting Open Door. Het risico op herhaling van strafbare feiten wordt laag ingeschat. De Raad vindt een (voorwaardelijke) jeugddetentie in het geval van verdachte niet helpend en ook niet passend. Hij adviseert een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen met een proeftijd van twee jaar en de voorwaarden zoals opgenomen in het rapport. Namens de Raad is ter terechtzitting verklaard dat hij niet negatief staat tegenover een onvoorwaardelijke werkstraf, maar dat moet worden uitgekeken dat verdachte niet wordt overvraagd. Ook heeft hij de voorwaarden aangevuld, in die zin dat verdachte naast de in het rapport genoemde voorwaarden ook moet blijven meewerken aan de begeleiding van Stichting Open Door, zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt.
De zittingsvertegenwoordiger van Jeugdbescherming west Zeeland heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat verdachte zich goed houdt aan de gestelde voorwaarden. Daarbij is belangrijk dat hem duidelijkheid wordt geboden. Hij is sociaal emotioneel soms wat onhandig. Stichting Open Door is ingezet om verdachte tips en tools mee te geven. Afhankelijk van het vonnis zullen de doelen worden bijgesteld, maar het voornemen is wel om te gaan afbouwen. De bedoeling is om de begeleiding vanuit Stichting Open Door binnen nu en zes maanden af te sluiten, maar dat hangt ook af van het gedrag van verdachte. Daarnaast vindt de zittingsvertegenwoordiger het belangrijk dat er een gesprek komt tussen het slachtoffer, verdachte en de medeverdachte, zodat de lucht geklaard wordt, want zij zullen elkaar blijven tegen komen. Zolang dat niet is gebeurd, is hij van mening dat er ook een contactverbod moet zijn met [medeverdachte 2] .
De moeder van verdachte staat achter het advies van de Raad. Zij vindt het ook belangrijk dat er een gesprek komt tussen de jongens, want dit moet stoppen.
De strafoplegging
Naast wat hierboven is overwogen neemt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat mee dat verdachte nu op de goede weg is en gemotiveerd lijkt te zijn om iets van zijn leven te maken. De officier van justitie heeft een deels voorwaardelijke werkstraf gevorderd. Hoewel het een ernstig strafbaar feit is waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke straf niet passend. In de eerste plaats komt de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie. Daarnaast heeft verdachte zich de afgelopen maanden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis aan forse voorwaarden moeten houden en is hij in die periode niet meer in aanraking gekomen met politie en/of justitie. De rechtbank zal aan verdachte een voorwaardelijke werkstraf opleggen van 80 uur. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de Raad in zijn rapport en aangevuld ter terechtzitting. Zij zal daarbij bepalen dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, te weten drie dagen, daarvan zal worden afgetrokken.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden en het op te leggen reclasseringstoezicht niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, zoals door de officier van justitie gevorderd. Enerzijds kan het feit worden aangemerkt als een misdrijf dat gericht is tegen dan wel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De verdachte heeft anderzijds een blanco strafblad, heeft zich de afgelopen maanden gehouden aan de voorwaarden die zijn gesteld bij de schorsing van de voorlopige hechtenis en er is volgens de Raad sprake van een laag recidiverisico. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom dergelijke misdrijven zal begaan.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partij

[naam 2] heeft als wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige benadeelde partij [slachtoffer 1] en door tussenkomst van mr. W.R. Aerts, advocaat te Vlissingen, een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 2.668,00 voor schade die hij als gevolg van de in zaak A tenlastegelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De vordering is opgebouwd uit een bedrag van € 668,00 wegens materiële schade (behandelingen osteopaat, schade jas en reparatiekosten telefoon) en € 2.000,00 voor immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade geheel kan worden toegewezen en ten aanzien van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de reden voor het tijdsverloop tussen het feit en de behandelingen bij een osteopaat niet is onderbouwd met schriftelijk bescheiden, waardoor niet kan worden vastgesteld of er een rechtstreeks verband is met het handelen van verdachte. De jas mag worden geschat, maar er moet wel een aanknopingspunt zijn voor deze schatting, zoals de nieuwwaarde. Ten aanzien van de telefoon bestaat bij de verdediging twijfel of sprake is van een rechtstreeks verband. Het is verder niet duidelijk of die schade ook wordt gemaakt, omdat slechts een offerte is bijgevoegd. Het betreft toekomstige schade en de vraag is of dat toewijsbaar is.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade zou rekening moeten worden gehouden met het eigen aandeel van de benadeelde partij. Aanhouding om dit te onderzoeken zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Mocht de rechtbank toch een bedrag willen toewijzen, dan stelt zij zich op het standpunt dat de door de benadeelde partij bijgevoegde uitspraak niet passend is. In een vergelijkbare zaak van deze rechtbank (ECLI:NL:RBZWB:2023:6595) is € 780,00 toegewezen. Dat zou in deze zaak ook het maximaal toewijsbare zijn.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de kostenpost die ziet op de behandelingen van de osteopaat. Op dit moment is onvoldoende onderbouwd dat deze kosten ook daadwerkelijk een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit. Een goede beoordeling van dit deel van de vordering en omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. De vordering kan daarom bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verder heeft de benadeelde partij gesteld dat hij door het handelen van verdachte schade aan zijn jas heeft opgelopen. Uit het dossier blijkt niet dat de jas van verdachte als gevolg van het handelen van verdachte kapot is gegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de kostenpost die ziet op de schade aan de jas.
Tot slot zal de rechtbank de vordering ten aanzien van de kostenpost die ziet op de reparatie van een mobiele telefoon afwijzen. Ter onderbouwing van de schade is slechts een offerte overgelegd die dateert van ruim na het bewezenverklaarde feit, te weten 2 juli 2024. Het is de rechtbank niet duidelijk of hier sprake is van schade die rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde feit en of de offerte ook daadwerkelijk wordt voldaan.
Immateriële schade
De rechtbank wijst het beroep op eigen schuld af. Er is sprake van eigen schuld als de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend. De rechtbank wil wel aannemen dat er al langere tijd iets speelt tussen verdachte en de benadeelde partij en dat de benadeelde partij daar ook een rol in heeft gespeeld, maar dat rechtvaardigt niet het geweld zoals op het moment van het misdrijf is gebruikt. Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van eigen schuld, kan dit ook niet tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij leiden.
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de geweldshandelingen door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 750,00, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig was ten tijde van het gepleegde feit zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld. De rechtbank zal over het toegewezen schadebedrag de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 27 oktober 2023.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, nu er geen proceskosten zijn gevorderd tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de in zaak A onder feit 1 en in zaak B tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het in zaak A onder feit 2 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
zaak A, feit 2:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 (tachtig) uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
40 (veertig) dagen;
- bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte tijdens de proeftijd naar school en/of een dagbesteding gaat volgens het les- en werkrooster en inzet zal tonen;
* dat verdachte tijdens de proeftijd actief moet meewerken aan de invulling van een zinvolle, deels georganiseerde vrijetijdsbesteding in de vorm van een bijbaan en/of sport;
* dat verdachte tijdens de proeftijd moet meewerken aan de voortzetting van de begeleiding en hulpverlening vanuit Stichting Open Door, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd houdt aan de aanwijzingen die worden gegeven door de jeugdreclassering, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 2] 2009 te [geboorteplaats 2] ;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zeeland op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 27 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de kostenposten die zien op de kosten voor de behandelingen bij een osteopaat en de schade aan de jas niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- wijst de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de kostenpost die ziet op de reparatie van een mobiele telefoon af;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 1] (zaak A, feit 2), € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 27 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel door verdachte of (een van) de mededaders de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Zuijdweg, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. P.W.G. de Beer, kinderrechter, en mr. L.W.M. Hendriks, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 juli 2024.
Mr. De Beer en mr. Hendriks zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
02-286047-23 (zaak A)
1
hij op of omstreeks 27 oktober 2023 te Vlissingen, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
voornoemde [slachtoffer 1] , terwijl deze op de grond lag, meermalen met de elleboog
(met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gestompt/geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op/in of omstreeks 27 oktober 2023 te Vlissingen, in elk geval in Nederland,
openlijk, te weten, [locatie] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op
een voor het publiek
toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1]
door:
- die [slachtoffer 1] achter na te rennen en/of te achtervolgen,
- die [slachtoffer 1] ten val te brengen,
- die [slachtoffer 1] meermalen met geschoeide voet, met kracht, tegen diens hoofd en
lichaam te schoppen/trappen,
- die [slachtoffer 1] meermalen tegen diens hoofd en/of lichaam te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen met elleboog in het gezicht en/of hoofd en/of lichaam
te slaan/stompen,
- filmopnames te maken van deze openlijke geweldpleging;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
02-096543-24 (zaak B)
hij op of omstreeks 1 oktober 2023 te Middelburg
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
op de openbare weg een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of
ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal
werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging
met geweld tegen die voornoemde [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping
op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 2] (n een steeg) omsingeld en/of (daarbij) een dreigende houding
aangenomen,
- zijn of hun hand(en) in zijn/hun (broek)zak(ken) gehouden (waardoor de
indruk werd gewekt dat zijn een (steek)wapen bij zich driegen),
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat hij zijn tas af en/of open moest doen,
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd "Geef je tas" en/of "Je wil geen problemen toch?",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- aan die tas van die [slachtoffer 2] getrokken,
- de telefoon onverhoeds van die [slachtoffer 2] afgepakt en/of uit de tas van die
[slachtoffer 2] gepakt;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 1 oktober 2023 te Middelburg,
een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2]
toebehoorde, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of die
[medeverdachte 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe
te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/ of gevolgd van geweld of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan dat
misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren door:
die [slachtoffer 2] (neen steeg) dreigend aan te spreken en/of (daarbij) een dreigende houding aan te nemen;
-zijn hand in zijn (broek)zak te houden (waardoor de indruk werd gewekt dat hij een (steek)wapen bij zich had),
-tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij zijn tas af en/of open moest doen,
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen "Geef je tas" en/of "Je wil geen problemen
toch?'', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- aan die tas van die [slachtoffer 2] te trekken,
- de telefoon onverhoeds van die [slachtoffer 2] af te pakken en/of uit de tas van
die [slachtoffer 2] te pakken
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen aldaar opzettelijk
behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft, door:
- met die genoemde [medeverdachte 1] die [slachtoffer 2] te omsingelen en/ of (daarbij) een dreigende/intimiderende houding aan te nemen
-zijn, verdachtes, hand(en) in de (broek)zak(ken) te hebben/houden en/of
daar bij te zeggen: "Je wilt geen problemen toch",
-tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij zijn telefoon terug zou krijgen als hij zijn
tas af zou geven;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )