ECLI:NL:RBZWB:2024:4984

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/3175GHK
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak geheimhoudingskamer inzake verzoek om geheimhouding van stukken in belastingzaak

In deze tussenuitspraak van de geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd op 23 juli 2024, wordt het verzoek om geheimhouding van delen van een e-mailbericht en een memo door de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. Het verzoek is gedaan in het kader van een belastingzaak waarin de belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. M.J.J.F. Sijben, in beroep is gegaan tegen een aanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen voor het jaar 2016. De inspecteur had eerder een aanslag opgelegd, welke na bezwaar door de inspecteur is gehandhaafd. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift, dat op 21 september 2023 is ingediend, een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om bepaalde stukken geheim te houden. Dit betreft onder andere een e-mailbericht en een memo, waarvan delen zijn weggelakt.

De rechtbank heeft de verzoeken om geheimhouding beoordeeld zonder een mondelinge behandeling, omdat de aard van de procedure dit niet vereiste. De geheimhoudingskamer heeft vastgesteld dat de inspecteur gewichtige redenen heeft aangevoerd voor het geheimhouden van de stukken, waaronder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden en strategische overwegingen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de redenen van de inspecteur zwaarder wegen dan het belang van de belanghebbende bij kennisneming van de stukken. De geheimhoudingskamer heeft daarom het verzoek om geheimhouding gerechtvaardigd geacht en bepaald dat de zaak in de huidige stand wordt voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3175
Tussenuitspraak op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. M.J.J.F. Sijben),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Het verzoek

1. De inspecteur heeft met dagtekening 13 december 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen 2016 (de aanslag) aan belanghebbende opgelegd. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd. Daartegen heeft belanghebbende beroep ingesteld.
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 21 september 2023 een verweerschrift met bijlagen 1 tot en met 90 ingediend. Bijlage 2A bij het verweerschrift bestaat onder meer uit een e-mailbericht d.d. 21 december 2016 met als tijdstip 13:04 uur (het e-mailbericht) met twee bijlagen, dat gewisseld is tussen medewerkers van de Belastingdienst. De bijlagen zijn benoemd als ‘[bestandsnaam 1].doc’ en ‘[bestandsnaam 2].docx’ (het memo). De inspecteur heeft delen van het e-mailbericht en het memo weggelakt. In de voetnoot bij punt 5.2 van het verweerschrift [1] heeft de inspecteur aangegeven dat hij inzake het e-mailbericht en het memo bij separaat schrijven een beroep doet op artikel 8:29 van de Awb.
1.2.
De inspecteur heeft bij brief van 21 september 2023, ontvangen bij de rechtbank op 2 oktober 2023 en gericht aan de geheimhoudingskamer zijn verzoek om geheimhouding van delen van het e-mailbericht en delen uit het memo toegelicht. Bij deze brief heeft de inspecteur de geanonimiseerde versies van het e-mailbericht en het memo gevoegd. Met deze brief heeft de inspecteur een gesloten enveloppe meegezonden met daarin de ongeschoonde versies van het e-mailbericht en memo.
1.3.
De rechtbank heeft bij brief van 10 oktober 2023 de brief van de inspecteur van 21 september 2023, inclusief het geanonimiseerde e-mailbericht en geanonimiseerde memo, naar belanghebbende doorgestuurd. Daarbij is verzocht om een reactie op de brief van de inspecteur.
1.4.
Belanghebbende heeft in zijn reactie van 20 oktober 2023 onder meer vermeld dat hij niet instemt met geheimhouding en dat hij geen toestemming geeft aan de zetel van de rechtbank die in de hoofdzaak zal beslissen om kennis te nemen van de ongeschoonde versies van het e-mailbericht en memo. Verder heeft belanghebbende aangegeven dat hij het bijwonen van een zitting door de geheimhoudingskamer op prijs stelt.

Overwegingen

Geen zitting
2. De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet nodig is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen en beoordelen. [2]
Juridisch kader
3. De omstandigheid dat stukken behoren tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt niet automatisch mee dat die stukken (volledig) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).
3.1.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Beoordeling van het verzoek
4. De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennis genomen van de volledige inhoud van het e-mailbericht, memo en van de stukken van de hoofdzaak. Deze stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om die stukken geheim te houden.
4.1.
De inspecteur heeft zijn verzoek om geheimhouding als volgt gemotiveerd. De weggelakte passage van het e-mailbericht bevat een uitlating die naar zijn aard kwalificeert als controle strategische overwegingen dan wel intern beraad. Om die reden dient de gelakte passage niet ter kennis te worden gesteld aan de zetel van de rechtbank die in hoofdzaak zal gaan beslissen noch aan (de gemachtigde van) belanghebbende.
De weggelakte passages uit het memo bevatten op individuele derde personen te herleiden persoonsvertrouwelijke gegevens. Bekendmaking van die gegevens schaadt ook de (privacy)belangen van deze derde personen, aldus nog steeds de inspecteur.
4.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij geen probleem heeft met de weggelakte passages in het memo van naar individuele personen te herleiden persoonsvertrouwelijk gegevens. Inzake de weggelakte passage van het e-mailbericht heeft belanghebbe aangevoerd dat dat stuk van (essentieel) belang is voor zowel de fiscale procedure als de strafrechtprocedure. Uit de tekst van de volledige mail zou kunnen blijken dat hij al op 21 december 2016 door de Belastingdienst werd verdacht van een strafbaar feit.
4.3.
De geheimhoudingskamer is van oordeel dat het verzoek om geheimhouding terecht is gedaan.
4.4.
De weggelakte passages in het memo betreffen de persoonlijke levenssfeer van (rechts)personen en het belang van de eerbiediging van die persoonlijke levenssfeer moet naar het oordeel van de geheimhoudingskamer in dit geval zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende en de rechtbank bij kennisneming daarvan. De geheimhoudingskamer neemt daarbij mede in aanmerking dat de door de inspecteur geschoonde gegevens voor de beslissing van de hoofdzaak niet direct van belang zijn.
4.5.
De weggelakte passage in het e-mailbericht bevat overwegingen van strategische aard en persoonlijke opvattingen van de betrokken medewerker van de Belastingdienst. Belanghebbende heeft gesteld dat hij belang heeft bij kennisneming van die passage omdat daaruit duidelijk zou kunnen blijken dat hij door de Belastingdienst al op 21 december 2016 werd verdacht van een strafbaar feit. De weggelakte passage bevat die informatie echter niet. Voor het overige acht de geheimhoudingskamer het belang van de inspecteur bij de mogelijkheid om intern overleg en strategisch beraad te voeren in dit geval zwaarwegender dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van dat gedeelte van die e-mail.

Beslissing

De geheimhoudingskamer:
  • verstaat dat de door de inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding van (delen van) het aan geheimhoudingskamer overgelegde e-mailbericht (zie 1.1) gerechtvaardigd zijn;
  • bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 23 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze tussenuitspraak?

Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Pagina 6 van het verweerschrift.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1593, r.o. 3.3.1.