ECLI:NL:RBZWB:2024:4976
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van een middelingsbeschikking in het belastingrecht
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had op 23 maart 2022 het bezwaar van belanghebbende tegen een middelingsbeschikking voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2016 tot en met 2018 afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de middelingsbeschikking ten onrechte is afgegeven, omdat de aan de beschikking ten grondslag liggende aanslagen nog niet onherroepelijk vaststonden. Desondanks verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, omdat belanghebbende geen nadeel ondervindt van het in stand houden van de middelingsbeschikking. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur heeft toegezegd de middelingsbeschikking te herzien indien de aanslagen onherroepelijk vaststaan en aanleiding geven voor een aanvullende teruggave.
De rechtbank behandelt ook het verzoek van belanghebbende om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn is overschreden met ongeveer zeven maanden, maar oordeelt dat er in dit geval geen aanleiding is voor een schadevergoeding, omdat het financiële belang bij de procedure zeer gering is. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de middelingsbeschikking in stand blijft. Er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.