ECLI:NL:RBZWB:2024:4956

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
23/11653 TW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van toeslag op basis van de Toeslagenwet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Eiser, gehuwd, ontving een toeslag op zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering naar de norm voor gehuwden. Het UWV heeft zijn toeslag herzien en teruggevorderd, omdat eiser volgens hen vanaf 24 september 2020 ongehuwd alleenstaand zou zijn. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, stellende dat hij nog steeds gehuwd is en dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank heeft de zaak op 1 juli 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. De rechtbank concludeert dat het UWV niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser en zijn echtgenoot duurzaam gescheiden leven. Eiser heeft verklaard dat zij nog steeds gehuwd zijn en dat de leefsituatie niet is veranderd, ondanks de administratieve wijziging van het inschrijvingsadres van zijn echtgenoot in België. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept de besluiten van 11 en 19 juli 2023, waardoor de terugvordering komt te vervallen. Eiser heeft recht op toeslag naar de norm voor gehuwden met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2020. Het UWV wordt veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11653 TW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: [naam 1] ),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder,
(gemachtigde: [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW).
1.1.
Met het besluit van 11 juli 2023 heeft het UWV eisers toeslag over de periode van 1 september 2020 tot en met 31 maart 2023 herzien en teruggevorderd. Met het besluit van 19 juli 2023 heeft het UWV aan eiser laten weten dat hij de ten onrechte uitgekeerde toeslag ten bedrage van € 14.729,59 binnen 6 weken diende terug te betalen. Met het bestreden besluit van 24 oktober 2023 op het bezwaar van eiser heeft het UWV zijn besluiten in stand gelaten.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2.1.
Eiser ontving een toeslag op zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering naar de norm voor gehuwden. Hij stond in de Basisregistratie Personen (BRP) met zijn [echtgenoot eiser] en (drie van) zijn kinderen ingeschreven op hetzelfde adres (het uitkeringsadres). Eén van eisers zonen woont in België. Met ingang van 24 september 2020 staat [echtgenoot eiser] ingeschreven op dat adres in België.
2.2.
Met het besluit van 27 maart 2023 heeft het UWV eisers toeslag met ingang van
1 april 2023 beëindigd omdat zijn inkomsten hoger zijn dan het sociaal minimum. Volgens het UWV woont eiser met ingang van 1 oktober 2020 niet meer in één woning met [echtgenoot eiser] .
2.3.
Met de besluiten van 11 juli 2023 heeft het UWV eisers toeslag over de periode van 1 september 2020 tot en met 31 maart 2023 verlaagd omdat hij vanaf 24 september 2020 niet langer (on)gehuwd samenwonend is maar ongehuwd alleenstaand. Omdat eiser alleenstaand is vult het UWV eisers daginkomen aan tot het sociaal minimum voor een alleenstaande: € 56,57. Het UWV vordert een bedrag van € 15.503,38 aan ten onrechte betaalde toeslag terug. Daarnaast heeft het UWV aan eiser een waarschuwing opgelegd omdat hij de inlichtingenplicht geschonden heeft. Eiser heeft niet gemeld dat zijn leefsituatie gewijzigd is. Eiser was samenwonend en vanaf 24 september 2020 alleenstaand.
2.4.
Met het besluit van 19 juli 2023 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat hij de ten onrechte betaalde toeslag ten bedrage van € 14.729,59 binnen 6 weken diende terug te betalen.
2.5.
Met het besluit van 26 maart 2024 heeft het UWV dit bedrag verlaagd naar
€ 13.278,77. Een bedrag van € 1.450,82 is kwijtgescholden omdat eiser gedupeerde is van de problemen met de Belastingdienst over de kinderopvangtoeslag.
2.6.
Eiser heeft tegen de besluiten van 11 en 19 juli 2023 bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
2.7.1.
Met het bestreden besluit van 24 oktober 2023 heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.7.2.
Het UWV stelt dat eiser een toeslag naar de norm voor gehuwden ontving omdat hij samenwoonde met [echtgenoot eiser] . Uit onderzoek is echter gebleken dat zij vanaf 24 september 2020 niet meer op het uitkeringsadres ingeschreven staat. Eiser heeft die wijziging in leefsituatie niet gemeld en daarmee volgens het UWV de inlichtingenplicht geschonden. Volgens het UWV had eiser redelijkerwijs kunnen en moeten weten dat de gezinssamenstelling van invloed is op de toeslag, dat hij de wijziging in leefsituatie had moeten melden en dat hij teveel toeslag kreeg. In het besluit tot toekenning van de toeslag is namelijk vermeld dat wijzigingen in leefvorm, gezinssamenstelling en inkomen van de partner onmiddellijk doorgegeven moeten worden. Op de betaalspecificaties stond tot
1 februari 2018 dat veranderingen in de leefsituatie binnen een week doorgegeven moeten worden. Dat staat ook in de werkplannen uit 2018, 2019 en 2021.
2.7.3.
Het UWV vindt eisers verklaringen tegenstrijdig en onnavolgbaar. Eiser heeft gesteld dat [echtgenoot eiser] bij hem verblijft, maar dat een adreswijziging noodzakelijk was om de medische mogelijkheden in België te benutten. [echtgenoot eiser] heeft medische klachten en heeft zich op het adres van eisers zoon in België laten inschrijven om zich te kunnen laten behandelen in België. In het telefoongesprek op 27 maart 2023 heeft eiser echter verklaard dat [echtgenoot eiser] in het buitenland heeft gewerkt en bij hem woont. Eiser heeft aangegeven dat hij bij de gemeente nog moet aanpassen dat [echtgenoot eiser] bij hem woont. Eiser heeft geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij in de periode in geding een gezamenlijke huishouding met [echtgenoot eiser] heeft gevoerd. Bovendien is tot op heden het adres van [echtgenoot eiser] niet aangepast.
2.7.4.
Het UWV ziet geen dringende redenen om van terugvordering af te zien. Er is niet gebleken dat als gevolg van de terugvordering zodanig onaanvaardbare gevolgen ontstaan dat van terugvordering moet worden afgezien. Ook in het licht van de recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 april 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:726) ziet het UWV geen reden om van terugvordering af te zien.

Beroep

3.1.
Eiser stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Het UWV heeft zijn besluit uitsluitend gebaseerd op de uitschrijving van het uitkeringsadres en nagelaten gedegen onderzoek te doen naar de feitelijke situatie. Eiser erkent dat [echtgenoot eiser] sinds september 2020 niet meer op zijn adres ingeschreven staat, maar bij zijn zoon in België. Dat was nodig om in België een zorgverzekering te kunnen afsluiten en medische behandeling te kunnen ondergaan. Feitelijk wonen eiser en [echtgenoot eiser] echter nog steeds samen en is de leefsituatie niet veranderd. Er is geen sprake van een echtscheiding en de spullen van [echtgenoot eiser] liggen ook nog steeds op het uitkeringsadres. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een verklaring van zijn buurvrouw overgelegd.
3.2.
Omdat de feitelijke situatie niet is gewijzigd – maar er alleen een administratieve wijziging was – was er geen reden voor eiser een wijziging in zijn leefsituatie door te geven en is er ook geen sprake van schending van de inlichtingenplicht.
3.3.
Volgens eiser heeft het UWV onvoldoende rekening gehouden met zijn belangen en zijn er dringende redenen om van terugvordering af te zien. Er was voor eiser geen reden om een wijziging in zijn leefsituatie te melden. Bovendien is hij pas twee jaar na dato op de hoogte gebracht van de ten onrechte uitbetaalde toeslag / terugvordering. Door de terugvordering komt eiser in zware financiële problemen. Vanaf september 2020 ontvangt [echtgenoot eiser] vanwege ziekte geen salaris meer van het uitzendbureau waarvoor zij werkzaam was. Eiser heeft met [echtgenoot eiser] de zorg over minderjarige kinderen en zij moeten leven van alleen eisers uitkering.

Juridisch kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5.1.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het UWV op goede gronden eisers toeslag over de periode van 1 september 2020 tot en met 31 maart 2023 heeft herzien en teruggevorderd.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak zijn herziening en terugvordering belastende besluiten. Daarom moet het UWV aannemelijk maken dat aan de voorwaarden daarvoor is voldaan.
5.3.
Het UWV heeft eisers toeslag herzien en teruggevorderd omdat hij over de periode in geding ongehuwd alleenstaand is en hij dat in strijd met de inlichtingenplicht niet heeft gemeld. Het UWV merkt eiser aan als ongehuwd alleenstaand omdat [echtgenoot eiser] met ingang van 24 september 2020 niet meer op het uitkeringsadres ingeschreven staat en er geen sprake meer is van een gezamenlijke huishouding.
5.4.
Op grond van de Toeslagenwet heeft een gehuwde recht op een toeslag naar de norm voor een gehuwde. Die toeslag is hoger dan een toeslag naar de norm voor een alleenstaande / ongehuwde. Een gehuwde wordt aangemerkt als gehuwd tenzij er sprake is van duurzaam gescheiden leven. In dat geval wordt een gehuwde als ongehuwd aangemerkt.
5.5.
Uit het dossier, en dan met name het uittreksel uit de BRP, blijkt dat eiser en [echtgenoot eiser] over de periode in geding gehuwd zijn. Ter zitting heeft eiser verklaard dat, alhoewel de echtscheiding inmiddels in gang is gezet en mogelijk binnenkort zal worden gefinaliseerd, zij nog steeds gehuwd zijn. Het UWV heeft op zitting ook erkend dat eiser en [echtgenoot eiser] gehuwd zijn; er zijn wel twijfels of er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
Het UWV heeft naar het oordeel van de rechtbank echter niet aannemelijk kunnen maken dat eiser en [echtgenoot eiser] duurzaam gescheiden leven, terwijl het op de weg van het UWV ligt om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan.
Nu eiser en [echtgenoot eiser] over de periode in geding gehuwd zijn en van duurzaam gescheiden leven niet is gebleken, komt de rechtbank tot de slotsom dat het UWV eiser ten onrechte heeft aangemerkt als alleenstaand/ongehuwd en zijn toeslag ten onrechte heeft verlaagd naar een toeslag naar de norm voor een alleenstaande.
De besluiten tot herziening en terugvordering van eisers toeslag houden derhalve geen stand.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept de besluiten van 11 en 19 juli 2023, waarbij eisers toeslag is herzien en teruggevorderd. Dat betekent dat de terugvordering komt te vervallen en dat eiser met ingang van 1 september 2020 recht heeft op toeslag naar de norm voor gehuwden.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Omdat de zaak een gemiddeld gewicht heeft is op deze waarde de factor 1 toegepast.
Daarnaast wordt het UWV veroordeeld in de reiskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op basis van de kosten van het openbaar vervoer vast op € 13,82.
De vergoeding bedraagt in totaal € 1.763,82
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 24 oktober 2023;
  • herroept de besluiten van 11 en 19 juli 2023;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van €1.763,82 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier op 18 juli 2024 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Toeslagenwet
Artikel 1
3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
5. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;
b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of
d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.
Artikel 2
1. Recht op toeslag heeft een gehuwde, die:
a. recht heeft op loondervingsuitkering, en
b. per dag een inkomen heeft dat lager is dan € 77,24.
(Deze bedragen zijn in de periode in geding een aantal keren aangepast.)
2. Behoudens het derde lid hebben voorts recht op toeslag een ongehuwde die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt, een ongehuwde die uitsluitend met een of meer personen als bedoeld in het negende lid in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en een ongehuwde, die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die:
a. recht heeft op loondervingsuitkering, en
b. per dag een inkomen heeft dat lager is dan:
1°. indien hij 21 jaar of ouder is: € 56,57;
(Deze bedragen zijn in de periode in geding een aantal keren aangepast.)
Artikel 6
1. Als inkomen wordt aangemerkt:
a. voor een gehuwde: de som van het inkomen uit arbeid of overig inkomen van hemzelf en van zijn echtgenoot;
b. voor een ongehuwde: zijn inkomen uit arbeid of overig inkomen.
Artikel 11a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 12
1. Degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 20
1. De toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.