ECLI:NL:RBZWB:2024:4953

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
23/1077
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de aanslag in de rioolheffing en zuiveringsheffing door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 18 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een BV gevestigd te [plaats 1], tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende over het jaar 2022 een aanslag in de rioolheffing en zuiveringsheffing opgelegd, welke door belanghebbende als te hoog werd betwist. De rechtbank heeft op 6 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende aanwezig was, evenals een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar.

De rechtbank concludeert dat de aanslag naar de juiste hoogte is opgelegd. De hoogte van de rioolheffing is vastgesteld op € 230,40, het laagst mogelijke tarief voor een perceel, en de watersysteemheffing op € 62,85 per vervuilingseenheid. Belanghebbende heeft geen argumenten kunnen aandragen die de rechtbank overtuigen van een onterechte aanslag, en de rechtbank wijst de beroepsgronden van belanghebbende af. Tevens wordt er ingegaan op de hardheidsclausule, waar belanghebbende zich op beroept, maar deze wordt niet gehonoreerd omdat de relevante verordeningen geen dergelijke clausule bevatten.

Daarnaast maakt belanghebbende aanspraak op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met vijf maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van € 50 toe. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en kent een proceskostenvergoeding van € 218,75 toe aan belanghebbende, te betalen door de heffingsambtenaar. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1077 GGH

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en
het hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 februari 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende over het jaar 2022 een aanslag in de rioolheffing en zuiveringsheffing opgelegd (de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van belanghebbende deelgenomen. Namens de heffingsambtenaar heeft [naam] deelgenomen.

Feiten

2. Belanghebbende was in 2022 gebruiker van de winkel aan [adres] te [plaats 2] (de winkel).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de of de aanslag naar de juiste hoogte is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag naar de juiste hoogte opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vooraf
5. Belanghebbende heeft beroepsgronden aangedragen die zich richten tegen de WOZ-waarde van de winkel. De rechtbank gaat hieraan voorbij omdat de aanslag geen WOZ-waarde van de winkel vermeldt en ook overigens niet ziet op enige heffing die afhankelijk is van de WOZ-waarde van de winkel.
De hoogte van de rioolheffing en de watersysteemheffing
6. Belanghebbende stelt dat de rioolheffing en de watersysteemheffing naar een te hoog bedrag zijn opgelegd.
6.1.
De rechtbank overweegt dat de hoogte van de verschuldigde rioolbelasting een bedrag is op basis van het aantal kubieke meters water dat vanuit de winkel direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. [1] De hoogte van het bedrag is € 230,40 bij een waterverbruik tot en met 500 kubieke meter. [2] De aanslag is berekend naar een bedrag van € 230,40, het laagst mogelijke tarief voor een perceel. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag niet naar een te hoog bedrag opgelegd, nu een lager bedrag eenvoudigweg niet mogelijk is.
6.2.
De rechtbank overweegt dat de watersysteemheffing als grondslag kent de hoeveelheid en hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar door een belastingplichtige worden afgevoerd. [3] Het tarief bedraagt € 62,85 per vervuilingseenheid. [4] Het minimumaantal vervuilingseenheden is 1. De aanslag is berekend naar 1 vervuilingseenheid oftewel € 62,85. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag niet naar een te hoog bedrag opgelegd, nu een lager bedrag eenvoudigweg niet mogelijk is.
Overige stellingen van belanghebbende
6.3.
Belanghebbende heeft zich ter zitting beroepen op een hardheidsclausule. De rechtbank overweegt dat noch de Verordening rioolheffing Breda 2022 noch de Verordening zuiveringsheffing waterschap Brabantse Delta 2022 voorzien in een hardheidsclausule, zodat belanghebbende zich daarop niet kan beroepen. Voor zover belanghebbende verzoekt om kwijtschelding dient zij een dergelijk verzoek in te dienen bij de invorderingsambtenaar, niet de heffingsambtenaar.
6.4.
Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
7. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
7.1.
De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 7 maart 2022. De rechtbank doet uitspraak op 18 juli 2024 waarmee de redelijke termijn is overschreden met (afgerond) vijf maanden.
7.2.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet WOZ, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 50.
7.3.
De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 7 februari 2023. De bezwaarfase heeft afgerond dertien maanden geduurd en daarmee zeven maanden te lang. Dit brengt mee dat de vergoeding voor immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke beslistermijn voor rekening van de heffingsambtenaar komt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
8.1.
Omdat het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde kent de rechtbank 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 875 per punt en wegingsfactor 0,25. De vergoeding bedraagt dus € 218,75. De proceskostenvergoeding moet door de heffingsambtenaar worden vergoed. Deze vergoeding moet rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [5]
8.2.
Belanghebbende heeft geen recht op vergoeding van het betaalde griffierecht. [6]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 50;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 18 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 5 van de Verordening rioolheffing Breda.
2.Tarieventabel bij de rioolheffing 2022 Breda.
3.Artikel 6 van de Verordening zuiveringsheffing waterschap Brabantse Delta 2022.
4.Artikel 18, eerste lid, van de Verordening zuiveringsheffing waterschap Brabantse Delta 2022.
5.Artikel 30a, vierde en vijfde lid van de Wet WOZ.
6.Gerechtshof Amsterdam 12 december 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3068.