In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Steenbergen beoordeeld. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarden die door de heffingsambtenaar zijn vastgesteld voor drie objecten. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar de bezwaren van belanghebbende ongegrond heeft verklaard en dat de waarden van de objecten niet te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarden correct zijn, ondanks de stelling van belanghebbende dat de coronapandemie een drukkend effect op de waarde heeft gehad.
Daarnaast maakt de rechtbank een beoordeling van de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg is overschreden met zeventien maanden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding toe van € 150, waarbij de kosten van de procesvoering worden verdeeld tussen de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn, maar dat de verzoeken om schadevergoeding worden toegewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige behandeling van bezwaar- en beroepsprocedures en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn voor de betrokken partijen.