In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 3 januari 2023. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 25 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats 2], vastgesteld op € 859.000 per 1 januari 2021. Tegelijkertijd werd aan belanghebbende de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022 opgelegd. Na het indienen van bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning verlaagd naar € 636.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig aangepast.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2024 behandeld, waarbij belanghebbende en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, mr. P. de Smit, aanwezig waren. Tijdens de zitting hebben partijen een compromis bereikt. De WOZ-waarde van de onroerende zaak wordt vastgesteld op € 364.000 voor het jaar 2022. Daarnaast is overeengekomen dat de heffingsambtenaar een bedrag van € 1.546 aan belanghebbende vergoedt, bestaande uit € 1.495 aan proceskosten en € 51 aan griffierecht.
De rechtbank heeft op 18 juli 2024 uitspraak gedaan, waarbij het beroep gegrond werd verklaard, de uitspraak op bezwaar werd vernietigd, en de WOZ-waarde werd verlaagd tot € 364.000. Tevens werd bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden en dat de heffingsambtenaar € 1.495 aan proceskosten aan belanghebbende moet betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.