ECLI:NL:RBZWB:2024:4920

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
02-211192-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanmerkelijke schuld bij verkeersongeval met dodelijke afloop

Op 2 augustus 2022 vond er een verkeersongeval plaats op de Boschovenring in Baarle-Nassau, waarbij de verdachte, bestuurder van een Volkswagen Polo, betrokken was. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 110 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 80 kilometer per uur was. Tijdens een flauwe bocht overschreed hij de dubbele doorgetrokken streep en kwam op de verkeerde weghelft terecht, waar hij frontaal botste met een Kia Picanto, bestuurd door het slachtoffer, dat als gevolg van de aanrijding overleed. De rechtbank oordeelde dat het rijgedrag van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend was, wat leidde tot de conclusie dat hij schuld had aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. De verdediging voerde aan dat de verdachte mogelijk onwel was geworden, maar de rechtbank achtte deze verklaring niet aannemelijk. De verdachte werd vrijgesproken van het tweede feit, dat betrekking had op het rijden zonder geldig rijbewijs, omdat niet bewezen kon worden dat hij op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden op, in overeenstemming met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/211192-23
vonnis van de meervoudige kamer van 17 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ( [land 1] )
wonende aan [woonplaats] ( [land 2] )
raadsman mr. A.H.J. Strak, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 juli 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van een personenauto zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval is ontstaan tussen zijn personenauto en een personenauto met daarin [slachtoffer] (verder: ‘ [slachtoffer] ’), waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden, dan wel dat verdachte gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt en een personenauto heeft bestuurd zonder geldig rijbewijs.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Hij gaat daarbij uit van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag door verdachte.
De officier van justitie acht ook het tenlastegelegde onder feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak van zowel het onder feit 1 primair tenlastegelegde, als het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde, omdat het niet aan de schuld van verdachte te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Er is mogelijk bij verdachte sprake geweest van een onwelwording direct voorafgaande aan het verkeersongeval.
De verdediging bepleit eveneens vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde. De brief van het CBR van 25 juli 2022, waarin het rijbewijs van verdachte per 1 augustus 2022 ongeldig is verklaard, is pas op 12 augustus 2022 door de partner van verdachte opgehaald bij het postkantoor. Op grond van de wet wordt de ongeldigverklaring van het rijbewijs pas na zeven dagen na de bekendmaking van dit schriftelijk besluit van kracht, in dit geval dus met ingang van 21 augustus 2022. Verder ontkent verdachte dat hij op 26 juli 2022 telefonisch contact gehad zou hebben met het CBR en op die manier op de hoogte zou zijn geweest van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Uit het dossier volgt dus niet dat het besluit van het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs op 2 augustus 2022 van kracht was en uit het dossier volgt niet dat verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt vast dat op 2 augustus 2022 op de Boschovenring (Rijksweg N639), gemeente Baarle-Nassau, omstreeks 8:08 uur, een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Bij dit ongeval was verdachte betrokken, die als bestuurder van een Volkwagen Polo reed over de Boschovenring, komende uit de richting van Chaam en gaande in de richting van België. Ook was bij dit ongeval [slachtoffer] betrokken, die als bestuurder van een Kia (type Picanto) reed over de Boschovenring, komende uit de richting van België en gaande in de richting van Chaam. De Boschovenring bestaat uit één rijbaan, die door middel van een dubbele doorgetrokken as-markering is verdeeld in twee rijstroken, bestemd voor verkeer in één richting. Eén rijstrook voor verkeer gaande in de richting van België en één rijkstrook voor verkeer gaande in de richting van Chaam. Er geldt ter plaatse een maximum toegestane snelheid van 80 kilometer per uur. Op het moment van het ongeval reed verdachte met een indicatieve snelheid van 110 kilometer per uur. Verdachte heeft op een gegeven moment in een flauwe bocht, de dubbele doorgetrokken as-markering overschreden en is op de rijstrook voor het verkeer uit tegengestelde richting gaan rijden en vervolgens blijven rijden, waar op dat moment [slachtoffer] in haar Kia kwam aangereden. Verdachte reed met alle wielen op deze rijstrook bestemd voor tegengesteld verkeer. Kort voor het verkeersongeval stuurde verdachte terug richting zijn eigen rijstrook. Op het moment dat de rechterwielen van de Volkswagen tussen de dubbele doorgetrokken streep reden, botste de linkervoorzijde van de Volkswagen tegen de linkervoorzijde van de Kia. Verdachte is op de hem tegemoetkomende Kia gebotst. Als gevolg van dit verkeersongeval is [slachtoffer] komen te overlijden.
Aan de schuld van verdachte te wijten
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvan is pas sprake bij minimaal een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of sprake is van een dergelijke (mate van) schuld hangt volgens vaste jurisprudentie af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. De meetlat waarlangs het optreden van de bestuurder wordt gelegd, bestaat uit de eisen die aan de gemiddeld oplettende en verstandige weggebruiker mogen worden gesteld. Blijft de verdachte daarbij aanzienlijk achter, dan handelt hij met de door artikel 6 WVW vereiste schuld.
Bij de vaststelling van de mate waarin de verdachte schuld aan het ongeval heeft, wordt onderscheid gemaakt tussen aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend (de lichtste vorm van schuld), zeer onvoorzichtig en/of onoplettend (de middelste vorm van schuld) en roekeloos rijgedrag (de zwaarste vorm van schuld).
Uit het voorgaande is gebleken dat verdachte aanzienlijk harder heeft gereden dan was toegestaan (ongeveer 30 kilometer te hard) en zich dus niet heeft gehouden aan de maximale toegestane snelheid. Verder is verdachte in een flauwe bocht over een dubbele doorgetrokken streep gereden en is geheel links hiervan gaan rijden op de verkeerde weghelft die bestemd was voor verkeer uit tegengestelde richting. Vervolgens is verdachte gedurende enige tijd op deze verkeerde weghelft blijven rijden. Verdachte heeft daarmee niet voldaan aan zijn verplichting om zoveel mogelijk rechts te blijven rijden (op zijn eigen weghelft) op een gevaarlijk moment, te weten ten tijde van het naderen van de Kia, die voor de verdachte enige tijd goed zichtbaar moet zijn geweest. Dit terwijl het een van de belangrijkste taken van een automobilist is om zijn auto op de eigen weghelft te houden.
De verklaring van de verdachte dat hij mogelijk onwel zou zijn geworden, acht de rechtbank niet aannemelijk. Immers op de dashcambeelden is duidelijk te zien dat de Volkswagen Polo met de flauwe bocht meebeweegt en de bocht blijft volgen. Vervolgens is duidelijk te zien dat de Volkswagen Polo vlak voordat de frontale botsing plaatsvindt ineens naar rechts, richting de eigen weghelft, beweegt. Uit deze bewegingen blijkt van actieve handelingen van verdachte, zodat niet aannemelijk is dat sprake was van een onwelwording.
De rechtbank is van oordeel dat het niet aannemelijk is geworden dat er bijzondere omstandigheden aanwezig waren, waaruit is gebleken dat het ongeval is veroorzaakt door buiten verdachte gelegen factoren (technische gebreken en weersomstandigheden).
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de botsing met dodelijke afloop aan de schuld van verdachte te wijten is. De rechtbank merkt de gedragingen van verdachte aan als aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig rijgedrag, de lichtste vorm van schuld. Om van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag te spreken (zoals door de officier van justitie betoogd) zouden er naar het oordeel van de rechtbank meer aan verdachte te verwijten omstandigheden aanwezig moeten zijn, maar die zijn niet vast komen te staan.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Als gevolg hiervan is [slachtoffer] overleden. Het primair tenlastegelegde zal daarom wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Feit 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 2 heeft begaan. Zij zal hem dan ook van feit 2 vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs in het dossier aanwezig is dat het (schriftelijk) besluit van 25 juli 2022 bekend is geworden bij verdachte. In dit besluit heeft het CBR aangegeven dat het rijbewijs van verdachte per 1 augustus 2022 ongeldig zou worden verklaard. Echter, het besluit wordt pas van kracht, nadat zeven dagen zijn verlopen na bekendmaking (zie artikelen 3:40 juncto 3:41 Awb juncto 124 lid 3WVW). Omdat niet aannemelijk is geworden dat verdachte meer dan zeven dagen voor 2 augustus 2022 op de hoogte was van de inhoud van dit besluit, kan niet worden vastgesteld dat dit besluit voor of op 2 augustus 2022 van kracht is geworden. Hierbij merkt de rechtbank op dat in de rechtspraak van de Hoge Raad meermalen is beslist dat uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief en als gewone brief naar de verdachte is verzonden en die brieven vervolgens niet als onbestelbaar retour zijn gekomen, niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte "wist of redelijkerwijs moest weten" dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard (zie bijvoorbeeld HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6762). Een telefoongesprek vanuit het CBR met verdachte, voor zover dit gesprek al vast te stellen zou zijn vanuit het strafdossier, waarin de ongeldigheid van zijn rijbewijs zou zijn besproken, maakt dit niet anders, omdat zo’n gesprek geen besluit is in de zin van de Awb.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 2 augustus 2022 te Baarle-Nassau als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto, Volkswagen Polo), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg N639 (Boschovenring) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, terwijl hij, verdachte ter plaatse bekend is,
• te rijden met een snelheid van ongeveer 110 kilometer per uur
en
• niet voortdurend en niet voldoende zijn aandacht bij de weg en het verkeer te houden en niet voortdurend de controle over zijn motorrijtuig te houden, en
• naar links te sturen en naar links te gaan en (in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) een dubbele doorgetrokken streep, die zich niet langs de rand van de rijbaanverharding bevond, te overschrijden, en
• zich met zijn, verdachtes, motorrijtuig geheel links van die dubbele doorgetrokken streep - welke streep op voornoemde weg was aangebracht tussen de rijbanen/weggedeelten, met verkeer in beide richtingen - te bevinden en (in strijd met artikel 3 van voornoemd Reglement) niet aan zijn, verdachtes, verplichting te voldoen om zoveel mogelijk rechts te houden, en
• gedeeltelijk rijdend op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan/weggedeelte van voornoemde weg is gebotst tegen een op die rijbaan tegemoetkomend/naderend motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Kia Picanto), met als bestuurder [slachtoffer] , waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht voor feit 1 primair zeer onoplettend en onvoorzichtig rijgedrag bewezen (de middelste vorm van schuld) en acht feit 2 bewezen. Hij vordert op grond daarvan aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist, omdat de strafeis niet in overeenstemming is met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Hierin staat voor een bewezenverklaring van de lichtste vorm van schuld als uitgangspunt een taakstraf en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een gevangenisstraf zou pas aan de orde zijn als er alcohol in het spel zou zijn. De verdediging verzoekt verder rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is sinds lange tijd weer in staat om te werken, vanwege de lichamelijke klachten en diverse operaties die verdachte heeft gehad naar aanleiding van het ongeluk. Hij heeft zeer jonge kinderen (één en twee jaar oud). Ook loopt er een echtscheidingsprocedure met de moeder van zijn kinderen. Tot slot heeft verdachte het zeer moeilijk met de verwerking van de gevolgen van het verkeersongeval.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft met zijn personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] is overleden. Het gedurende lange tijd op de verkeerde weghelft rijden, het daarbij harder rijden dan toegestaan, het niet voldoende opletten en daardoor niet tijdig naar de juiste weghelft sturen als er een tegenligger aankomt, heeft geresulteerd in aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Daarmee heeft verdachte zich onvoldoende rekenschap gegeven van de verantwoordelijkheid die hij heeft als bestuurder van een motorvoertuig ten opzichte van andere verkeersdeelnemers en zo de verkeersveiligheid en de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar gebracht. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt met een dodelijke afloop. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Uit de slachtofferverklaring die haar moeder ter zitting heeft voorgelezen, blijkt dat [slachtoffer] ’s familie door haar overlijden door een nachtmerrie is gegaan en hun levens niet meer dezelfde zijn als voor het ongeval. Nog altijd hebben ze intens verdriet door het verlies van [slachtoffer] en missen haar enorm. Ook zijn ze boos, omdat [slachtoffer] plotseling uit hun leven is weggerukt en verdachte dit heeft veroorzaakt.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van 14 mei 2024 van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte een oude veroordeling (uit 2015) voor het rijden onder invloed op zijn strafblad heeft staan. Gelet op de leeftijd van dit delict zal de rechtbank dit niet als recidive voor verkeersfeiten aanmerken. Wel heeft verdachte in januari 2024 een strafbeschikking gehad voor het rijden onder invloed. Deze is weliswaar geseponeerd, maar enkel wegens betalingsonmacht van verdachte. De rechtbank weegt deze in strafverzwarende zin mee.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 18 juni 2024. Hieruit blijkt dat de reclassering geen delictpatroon ziet, geen risicoverhogende factoren kan aanwijzen en het recidiverisico niet kan inschatten. De reclassering kan met de beschikbare informatie niet adviseren of interventies en/of toezicht nodig zijn, omdat verdachte zich niets kan herinneren van het ongeluk. Er zijn geen contra-indicaties voor een geldboete of een gevangenisstraf, buiten de algemene nadelen die voor iedereen gelden. Een taakstraf acht de reclassering uitvoerbaar.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee, dat hij er blijk van heeft gegeven de ernst van het veroorzaakte leed bij de nabestaanden van [slachtoffer] in te zien. Verdachte heeft geprobeerd met de nabestaanden van [slachtoffer] in contact te komen, dit is echter (nog) niet gelukt. Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij zijn medeleven wil uitspreken aan de nabestaanden. Het ongeval heeft op hem tot op de dag van vandaag een grote impact gehad.
Straf
De rechtbank moet bij het bepalen van de soort straf en de hoogte daarvan de bewezenverklaring als uitgangspunt nemen. Het zwaartepunt bij de bepaling van de straf ligt bij de ernst van de gemaakte verkeersfout(en) en de mate van schuld daaraan van verdachte. De ernst van de gevolgen van de gemaakte verkeersfout is daarbij niet doorslaggevend. Dat neemt niet weg dat de rechtbank zich realiseert dat de nabestaanden van [slachtoffer] als gevolg van haar overlijden nog altijd immens verdrietig en boos zijn. In dit geval is aanmerkelijke schuld, de lichtste vorm van schuld, bewezenverklaard. Daarmee komt de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie, waardoor zij aan verdachte een andere en lagere straf zal opleggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank neemt bij de strafoplegging de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting als uitgangspunt. De rechtbank sluit in deze zaak aan bij het oriëntatiepunt “aanmerkelijke schuld” bij een verkeersongeval waarbij een slachtoffer overlijdt. Hiervoor geldt een taakstraf van 240 uur voor en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt.
Alles overwegend acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf voor de duur van 240 uur passend en geboden. De rechtbank zal daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van 12 maanden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 2 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. J.F.C. Janssen en mr. V. Hartman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.C.S. Jurres-Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 juli 2024.
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.