6.5.Belangen van de kinderen
Op de overheid rust een verplichting om erop toe te zien dat de rechten en belangen van kinderen voldoende worden beschermd en geborgd.
Uit de rechtspraak van de CRvBvolgt dat artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) rechtstreekse werking heeft in zoverre dat het ertoe strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van die kinderen moeten worden betrokken. Wat betreft het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat artikel 3, eerste lid, van het IVRK, gelet op de formulering ervan, geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Wel moet de bestuursrechter in dit verband toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en of het bestuursorgaan bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. Deze rechterlijke toets heeft een terughoudend karakter.
Het college moet bij een melding om maatschappelijke opvang beoordelen in hoeverre de belangen van de kinderen betrokken zijn, zo blijkt uit inmiddels vaste rechtspraak. Het college heeft erkend dat de belangen van de kinderen niet zijn meegewogen bij de besluitvorming. Dit betekent dat het college zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de kinderen. Het college zal hiernaar in de heroverweging in bezwaar nader onderzoek moeten doen.
Ten aanzien van dat onderzoek overweegt de voorzieningenrechter dat de kinderen veel hebben meegemaakt doordat zij in België en Nederland op verschillende adressen hebben gewoond, dat zij vanaf hun aankomst in februari 2024 in Nederland niet (verzoeksters zoon) dan wel een korte periode van drie weken (verzoeksters dochter) naar school zijn gegaan en dat inmiddels, zoals ter zitting is meegedeeld, is gebleken dat beide kinderen speciaal onderwijs nodig hebben. Het college zal dat moeten meewegen.
7.
Conclusie
De voorzieningenrechter overweegt dat het hier in de kern om een huisvestingsprobleem gaat, maar ziet in het belang van de kinderen dat ten onrechte niet is meegewogen, aanleiding de gevraagde voorziening te treffen. De voorzieningenrechter draagt het college op om vanaf 28 juli 2024 tijdelijk aan verzoekster en haar kinderen opvang te bieden, zodat zij in een veilige situatie de heroverweging van het college kunnen afwachten en wellicht in de tussentijd, al dan niet met (professionele) hulp, een oplossing kunnen vinden.
8. De voorzieningenrechter wijst, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, het verzoek toe en treft de voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat het college wordt opgedragen vanaf 28 juli 2024 voor een periode tot zes weken na de beslissing op bezwaar opvang te bieden aan verzoekster en de kinderen.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet het college het betaalde griffierecht aan verzoekster vergoeden.
10. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 875,- per punt bij wegingsfactor 1. De vergoeding bedraagt dan € 1.750,-.