In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag erfbelasting beoordeeld. De inspecteur had in de aanslag geen rekening gehouden met een renteschuld op de overbedelingsvorderingen die voortvloeide uit de nalatenschap van de moeder van belanghebbende. De rechtbank behandelt de vraag of de inspecteur terecht geen rente heeft geaccepteerd en of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aanslag erfbelasting terecht heeft vastgesteld zonder rekening te houden met de renteschuld. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat er een rente van 6 procent over de overbedelingsvorderingen is verschuldigd, aangezien in het testament van de vader was bepaald dat rente alleen verschuldigd was indien de erfgenamen dit kenbaar maakten. De rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is dat deze wens is geuit. De rechtbank wijst ook het beroep op schending van de beginselen van behoorlijk bestuur af, omdat er geen onzorgvuldig handelen van de inspecteur is aangetoond. De uitspraak leidt tot de conclusie dat de aanslag erfbelasting wordt gehandhaafd en dat belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.