ECLI:NL:RBZWB:2024:4842

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/8932
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de verleende omgevingsvergunning voor de vernieuwing van een aanbouw en de gevolgen van het relativiteitsbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2024, wordt het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor de vernieuwing van een aanbouw beoordeeld. De rechtbank behandelt het beroep dat eisers hebben ingediend tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, dat op 10 januari 2023 een omgevingsvergunning heeft verleend aan vergunninghouder voor de vernieuwing van de aanbouw op een perceel in [plaats 2]. De rechtbank constateert dat het college in het bestreden besluit van 29 juni 2023 de omgevingsvergunning in stand heeft gelaten, ondanks de bezwaren van eisers. De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2024 behandeld, waarbij zowel eisers als het college en de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eisers, waaronder bezwaren tegen het bodemonderzoek, de Wet natuurbescherming (Wnb) en de normen uit het Bouwbesluit 2012, niet slagen op basis van het relativiteitsbeginsel. Dit beginsel houdt in dat een bestuursrechter een besluit niet kan vernietigen op grond van een rechtsregel of beginsel dat kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich erop beroept. De rechtbank stelt vast dat de aangevoerde gronden niet zijn gericht op de bescherming van de belangen van eisers, maar eerder op de bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de omgevingsvergunning voor de vernieuwing van de aanbouw en garage in stand blijft. Tevens wordt het college opgedragen om het griffierecht aan eisers te vergoeden, ondanks dat het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vergunninghouders om bij het aanvragen van omgevingsvergunningen rekening te houden met de relevante wet- en regelgeving, en de rol van het relativiteitsbeginsel in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/8932

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats 1] , eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland,

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[vergunninghouder]uit [plaats 2] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. M.A. de Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de door het college, bij besluit van 10 januari 2023, aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor vernieuwing van de aanbouw op het [adres] te [plaats 2] (perceel). Het college heeft met het besluit van 29 juni 2023 (bestreden besluit) de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft een zienswijze ingediend.
1.1.
De rechtbank heeft dit beroep op 22 april 2024 – tegelijk met het beroep in procedure BRE 23/9617 – op zitting behandeld. Hieraan hebben eisers deelgenomen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Koster-Braad, vergezeld door
[naam 3] . Vergunninghouder heeft eveneens aan de mondelinge behandeling deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
1.2.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college in het bestreden besluit op goede gronden de op 10 januari 2023 verleende omgevingsvergunning voor de vernieuwing van de aanbouw op het perceel in stand heeft gelaten. Zij doet mede dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. Naar het oordeel van de rechtbank dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvragen om een omgevingsvergunning in deze zaak zijn ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Relevante feiten en omstandigheden
5. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eisers zijn eigenaren van de percelen [perceel 1] en [perceel 2] te [plaats 2] . Vergunninghouder heeft – na een positief welstandsadvies van 16 mei 2022 – op 27 juli 2022 een omgevingsvergunning bij het college aangevraagd voor het vernieuwen van een aanbouw op het perceel.
Bij besluit van 10 januari 2023 heeft het college een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ aan vergunninghouder verleend. Eisers hebben tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
In het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eisers tegen het besluit van
10 januari 2023 ongegrond verklaard en de verleende omgevingsvergunning – met een aangepaste motivering – in stand gelaten. De aangepaste motivering ziet op het uitbreiden van de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijking van het bestemmingsplan’.
Vergunninghouder heeft daarnaast op 14 juli 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de legalisering van de kleine dakkapel aan de zijde van het perceel van eisers en de schoorsteenpijp. Deze omgevingsvergunning is verleend op 10 oktober 2023. Eisers hebben hiertegen geen bezwaar gemaakt.
Omvang van het geschil
6. De rechtbank leidt uit het dossier af dat vergunninghouder op 27 juli 2022 een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor het geheel vervangen van de aanbouw en de garage op de begane grond. In de aanvraag staat
“De bestaande aanbouw en garage worden op de fundering na geheel vervangen. Daarnaast wordt de nieuwe aanbouw een stukje groter. Ook worden de hoeken van de garage op het zicht haaks gemaakt”.
Ter zitting heeft vergunninghouder bevestigd dat de aanvraag alleen ziet op het vervangen/vernieuwen van de aanbouw en de garage.
De op deze aanvraag betrekking hebbende tekeningen tonen weliswaar ook een grote dakkapel aan de zijde van [perceel 3], een kleine dakkapel aan de zijde van [perceel 1] - [perceel 2] (het perceel van eisers) en een schoorsteenpijp, maar in de aanvraag wordt dus enkel de aanbouw op de begane grond genoemd.
7. Ook de commissie voor de bezwaarschriften gaat er in haar advies aan het college vanuit dat in de kleine dakkapel en de schoorsteenpijp geen onderdeel uitmaken van de aanvraag en de verleende omgevingsvergunning. En inmiddels is dus op 10 oktober 2023 een aparte omgevingsvergunning verleend voor de kleine dakkapel en schoorsteenpijp.
8. De rechtbank stelt vast dat ook uit de bewoordingen van besluit van 10 januari 2023 en het bestreden besluit niet blijkt dat de omgevingsvergunning op meer onderdelen van de woning [adres] betrekking heeft dan alleen op de aanbouw en de garage op de begane grond. In de bezwarenprocedure hebben eisers bezwaren aangevoerd (bijvoorbeeld punt 8) tegen de grote dakkapel aan de zijde van [perceel 3]. Het college heeft in het bestreden besluit niet gereageerd op deze bezwaren.
9. Anders dan het college op de zitting heeft gesteld, is de rechtbank dus van oordeel dat de grote dakkapel aan de zijde van [perceel 3] geen onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning van 10 januari 2023 en dus ook niet in deze beroepsprocedure kan worden betrokken.
Het standpunt van eisers
10. Eisers voeren aan tegen het bestreden besluit aan dat de aanbouw in strijd is met de eisen op grond van het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit) voor nieuwbouw. Eisers realiseren naast het perceel een woongebouw met appartementen. Alle appartementen zijn uitgerust met een warmte terugwin-installatie (WTW-installatie) en zij hebben belang bij schone lucht. Eisers claimen overlast als gevolg van de door vergunninghouder hout gestookte kachel en stellen verder dat niet duidelijk is dat de kachel aan de relevante regels voldoet. Verder is ten onrechte geen bodemonderzoek uitgevoerd. Evenmin zijn stukken van een sloopvergunning en het welstandsverslag overlegd en de ingediende stikstofberekening is gebaseerd op de verkeerde versie van de Aerius-calculator. Volgens eisers voldoet de kleine dakkapel niet aan de voorwaarden van artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en kan een en ander niet via de verleende vergunning worden gelegaliseerd.
Het standpunt van het college
11. Het college stelt dat vergunninghouder aannemelijk heeft gemaakt dat het bouwplan aan het Bouwbesluit voldoet. Het college vindt dat eisers zich in beroep niet kunnen beroepen op de normen uit Bouwbesluit, voor zover deze zien op isolatie van of ventilatie binnen het op te richten gebouw. Die normen strekken immers niet tot bescherming van hun belangen, maar uitsluitend tot bescherming van de belangen van de bewoners van de woning [adres] . Een bodemonderzoek is niet vereist en ook daarvoor geldt dat eisers geen belang hebben bij dit argument. Een sloopvergunning is ook niet vereist. In het Bouwbesluit is alleen een verplichte sloopmelding bepaald bij asbest en/of meer dan 10 m³ slooppuin. Daarvan is hier geen sprake. Er is een positief welstandsadvies van 16 mei 2022. Verder is volgens het college de juiste versie van de Aerius-calculator gebruikt en hieruit volgt dat er geen uitstoot op het aangrenzende natuurgebied te verwachten is. Ook voor dit argument geldt dat eisers zich daarop niet kunnen beroepen in een beroepsprocedure op grond van het relativiteitsbeginsel. De kleine dakkapel en de kachelpijp maken geen onderdeel uit van de omgevingsvergunning. Het plaatsen van de houtkachel zelf is niet vergunningplichtig en maakt ook geen onderdeel uit van de verleende omgevingsvergunning.
Het standpunt van vergunninghouder
12. In aanvulling op de argumenten van het college merkt vergunninghouder nog op dat eisers geen zicht hebben op de grote dakkapel aan de kant van [perceel 3]. Deze dakkapel is conform de bouwtekeningen uitgevoerd. De uitvoering is geen onderdeel van deze vergunningverleningsprocedure. Volgens vergunninghouder is er geen sprake van geuroverlast door de houtkachel, die als sfeerverwarming wordt gebruikt. Toezichthouders van het college hebben dat meerdere malen gecontroleerd en daarbij is geen overlast waargenomen.
Overwegingen van de rechtbank
13 . In overwegingen 5. en 7. heeft de rechtbank al vastgesteld dat voor de kleine dakkapel en de schoorsteenpijp geen onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning van 10 januari 2023 voor het vernieuwen van de aanbouw en de garage. Eisers kunnen daarom in deze procedure niet tegen de kleine dakkapel en de schoorsteenpijp opkomen en dat geldt ook voor de eventuele civielrechtelijke vorderingen van eisers met betrekking tot de kleine dakkapel.
14. Voor de aangevoerde beroepsgronden over het bodemonderzoek, de Wet natuurbescherming (Wnb) en het Bouwbesluit 2012 is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgronden niet slagen op grond van het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsbeginsel. Dit artikel bepaalt dat de bestuursrechter een besluit van het college niet kan vernietigen op de grond dat het besluit in strijd is met een rechtsregel of een rechtsbeginsel, als deze regel of het beginsel kennelijk niet strekt tot de bescherming van de belangen van degene die zich erop beroept (hier: eisers).
15. Het bodemonderzoek strekt tot bescherming van de belangen van de bewoners van de te bouwen woning(en) op een bepaald perceel, namelijk om hen te beschermen tegen schade of gevaar voor hun gezondheid. Een dergelijk onderzoek is niet bedoeld om anderen te beschermen tegen bodemverontreiniging of schade door bouwwerkzaamheden. Het beroep op dit onderzoek strekt dan ook niet ter bescherming van de belangen van eisers [1] .
16. Ook de isolatienormen uit het Bouwbesluit 2012 zijn bedoeld als bescherming van de bewoner of gebruiker van de betreffende woning en ook deze normen strekken niet ter bescherming van de belangen van eisers [2] .
17. Ten aanzien van het beroep op de Wnb verwijst de rechtbank naar de overzichtsuitspraak van de AbRS van 11 november 2020 [3] over de invloed van het relativiteitsbeginsel op deze beroepsgrond. Voor deze zaak geldt dat eisers natuurlijke personen zijn die een beroep doen op het behoud van de kwaliteit van hun woon- en leefomgeving en gebiedsbescherming [4] . Als hoofdregel geldt dat het beroep op de bepalingen van de Wnb (die strekken tot de bescherming van een Natura 2000-gebied) een beroep is op het algemeen belang waarvoor eisers niet in rechte kunnen opkomen [5] . Dat kan anders zijn als de individuele belangen bij het behoud van een goede kwaliteit van de woon- en leefomgeving zo verweven zijn met de algemene belangen die de Wnb tracht te beschermen dat niet kan worden geoordeeld dat de normen uit de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van eisers [6] . Maar dan moet het betreffende gebied deel uitmaken van de leefomgeving van eisers. Is die duidelijke verwevenheid er niet, dan kan worden aangenomen dat de betrokken normen uit de Wnb in zoverre kennelijk niet strekken tot de bescherming van de belangen van eisers [7] . Bij de beoordeling of er sprake is van voldoende verwevenheid wordt rekening gehouden met de situering van de woning van eisers, met de afstand tussen hun woning en het natuurgebied, met hetgeen aanwezig is in het gebied tussen hun woning en het Natura 2000-gebied en met het al dan niet bestaande, gehele of gedeeltelijke zicht vanuit de woning op het gebied. Eisers hebben geen bijzondere band met of gebruik van een bepaald Natura-2000 gebied aangevoerd. Voor zover eisers het Natura-2000 gebied De Kop van Schouwen gebruiken, doen zij dat op een vergelijkbare wijze als iedereen. Daarmee onderscheiden eisers zich in onvoldoende mate van andere gebruikers van dit Natura-2000 gebied en vormt artikel 8:69a van de Awb een belemmering voor de inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond van eisers.
18. Voor wat betreft de beroepsgrond over de sloopvergunning geldt naar het oordeel van de rechtbank dat niet gebleken is dat voor dit project een sloopvergunning nodig is. De situaties die worden genoemd in artikel 2.1, eerste lid, sub f, g en h, en artikel 2.2, eerste lid, sub b en c, van de Wabo zijn hier niet aan de orde.
19. De argumenten van eisers tegen de omgevingsvergunning voor het vernieuwen van de aanbouw en garage slagen dus niet. Het beroep is ongegrond.
De grote dakkapel aan de zijde van [perceel 3]
20. Dan resteert enkel nog de grote dakkapel aan de zijde van [perceel 3]. Eisers hebben ter zitting toegelicht dat zij destijds ook een dergelijke dakkapel wilden plaatsen, maar dat het college dit bij het vooroverleg afwees om welstandsredenen. Zij vinden dat het college dan ook geen vergunning kan en mag verlenen voor een dergelijke dakkapel bij hun buren. Eisers doen daarmee in feite een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
21. De rechtbank merkt op dat vergunninghouder voor de grote dakkapel alsnog een omgevingsvergunning moet aanvragen, welke aanvraag door het college aan de relevante regels – waaronder ook het welstandsadvies – getoetst moet worden.

Conclusie

22. Het beroep is ongegrond. De omgevingsvergunning voor het geheel vernieuwen van de aanbouw en de garage blijft dus in stand.
22. De rechtbank ziet in de handelswijze van het college, waarbij het college enerzijds in het bestreden besluit niet is ingegaan op de bezwaren van eisers tegen de grote dakkapel aan de zijde van [perceel 3] en anderzijds het standpunt heeft ingenomen dat de grote dakkapel wel onderdeel uitmaakt van de verleende vergunning, aanleiding om te bepalen dat het college (ondanks dat het beroep ongegrond is) het griffierecht aan eisers moet vergoeden. Eisers hebben geen proceskosten gesteld die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,00 aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 27 juni 2024 door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 8:69a:
De bestuursrechter vernietig een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1 eerste lid, sub a, f, g en h:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van ene bouwwerk,
f. het slopen (….) van een rijksmonument, (….),
g. het slopen van een bouwwerk in gevallen waarin dat in een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit is bepaald,
h. het slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht,
Artikel 2.2, eerste lid, sub b, onder 1̊ en sub c:
1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
b. een monument als bedoeld in een zodanige verordening:
1̊ . te slopen (….),
c. een bouwwerk te slopen in een krachtens een zodanige verordening aangewezen stads- of dorpsgezicht,
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Artikel 2.10, eerste lid, sub a, c en d en tweede lid:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (….);
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet (….);
2. n gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2̊:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
2̊. In de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,
Bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 1, eerste lid:
In deze bijlage wordt verstaan onder:
bijbehorend bouwwerk:uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
Artikel 4, eerste lid:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2̊, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m (….),
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit)
Artikel 1.26, eerste lid:
1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een sloopmelding te slopen indien daarbij asbest wordt verwijderd of de hoeveelheid sloopafval naar redelijke inschatting meer dan 10 m3 zal bedragen.

Voetnoten

1.Rechtbank Oost-Brabant 8 oktober 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:5408.
2.AbRS 3 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3206 en AbRS 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2143.
3.AbRS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706.
4.Overweging 10.51 en 10.52 van de in voetnoot 3 aangehaalde uitspraak.
5.AbRS 2 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3322.
6.Bijvoorbeeld AbRS 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:283.
7.Bijvoorbeeld AbRS 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:222.