ECLI:NL:RBZWB:2024:4776
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van het tarief van overdrachtsbelasting op de verkrijging van een perceel grond voor woningbouw
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. Het betreft de vraag of een perceel grond, waarop een woning gebouwd zal worden, kan worden aangemerkt als een woning in de zin van artikel 14, tweede lid van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wbr). Belanghebbende heeft op 1 maart 2023 een perceel grond verkregen voor een koopsom van € 390.400 en heeft op 13 maart 2023 de overdrachtsbelasting voldaan. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen en het tarief van 10,4% toegepast, terwijl belanghebbende aanspraak maakt op het verlaagde tarief van 2% voor woningen.
De rechtbank oordeelt dat het perceel grond niet kan worden aangemerkt als een woning, omdat de wetgever in de wetsgeschiedenis heeft bepaald dat grond bestemd voor woningbouw niet onder het verlaagde tarief valt. De rechtbank verwijst naar de memorie van toelichting en eerdere jurisprudentie, waarin wordt benadrukt dat de beoordeling van het begrip 'woning' objectief moet zijn en niet afhankelijk van de subjectieve intentie van de verkrijger. De rechtbank concludeert dat het tarief van 10,4% terecht is toegepast en verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond. Tevens wordt opgemerkt dat de menselijke maat binnen de kaders van wet- en regelgeving moet worden gehanteerd, en dat er geen sprake is van een buitensporige last voor belanghebbende.