ECLI:NL:RBZWB:2024:4775

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
23/3396
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de tegemoetkoming specifieke zorgkosten door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de beschikking van de inspecteur van de Belastingdienst inzake de tegemoetkoming specifieke zorgkosten (TSZ) voor het jaar 2019 beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de beschikking van de inspecteur, die de TSZ op € 44 heeft vastgesteld, correct is. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de rechtbank oordeelt dat de hoogte van de TSZ juist is vastgesteld op basis van de geldende regelgeving. De rechtbank stelt vast dat de gecombineerde inkomensheffing van de belanghebbende nihil is, terwijl de gecombineerde heffingskorting € 2.477 bedraagt. Dit betekent dat de belanghebbende recht heeft op een TSZ van € 44, wat het maximum is dat kan worden toegekend. De rechtbank wijst erop dat de wijziging van het negatieve inkomen in box 1 geen invloed heeft op de hoogte van de TSZ, aangezien er geen IB/PVV verschuldigd is in box 1. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/3396

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: [naam] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur 9 mei 2023.
1.1.
De inspecteur heeft bij beschikking van 15 februari 2023 de tegemoetkoming specifieke zorgkosten (TSZ) voor 2019 vastgesteld op € 44 (de beschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 29 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
1.5.
Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. Belanghebbende en haar gemachtigde zijn door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 15 april 2024 naar [adres 1] te [postcode 1] [plaats 1] (het adres van de gemachtigde) onder vermelding van plaats ([plaats 2]), datum (29 mei 2024) en tijdstip (10.30 uur), uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 16 april 2024 aan de gemachtigde op genoemd adres is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. De zitting heeft daarom plaatsgevonden zonder aanwezigheid van belanghebbende en haar gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de beschikking tot de juiste hoogte is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de beschikking tot de juiste hoogte is vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is geboren op [geboortedag] 1964.
3.1.
Gedurende het belastingjaar 2019 heeft belanghebbende geen fiscale partner.
3.2.
Belanghebbende staat gedurende het belastingjaar 2019 ingeschreven op het
[adres 2] , [postcode 2] te [plaats 1] .
3.3.
In haar aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019 heeft belanghebbende voor een bedrag van € 2.319 specifieke zorgkosten in aanmerking genomen.
3.4.
Met dagtekening 18 november 2022 heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € -/- 3.935 (dat is dus een verlies uit werk en woning) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.661. Het totaal van de inkomstenbelasting en/of premie volksverzekeringen uit box 1, 2 en 3 is in 2019 te laag om de heffingskortingen geheel te kunnen verrekenen. Daarom bedraagt de toegepaste heffingskorting voor belanghebbende in 2019 € 1.398 in plaats van het maximum van € 2.477.
3.5.
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2019 bij beschikking van 25 november 2023 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 147.
3.6.
De inspecteur heeft bij verminderingsbeschikking van 13 april 2023 het verlies uit werk en woning nader vastgesteld op € 4.418.

Motivering

Vooraf en ambtshalve
4. De beschikking is gebaseerd op het Besluit tegemoetkoming specifieke
zorgkosten (hierna: het Besluit). De inspecteur is aangewezen als degene die een besluit moet nemen over de toekenning van een beschikking, maar uit de tekst van het Besluit volgt dat de algemene bestuursrechter bevoegd is om over geschillen over een zodanige beschikking te oordelen, omdat de regeling geen fiscale regeling is. [1] Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de belastingrechter omdat die in de uitspraak op bezwaar als bevoegde rechter was aangeduid. Dat is dus onjuist. Deze rechtbank is in de hoedanigheid van belastingrechter onbevoegd. [2] Daarom wordt (mede om redenen van efficiëntie en proceseconomie) in deze uitspraak op het beroep beslist door de algemene bestuursrechter.
Geschil
4.1.
In artikel 2 van het Besluit is het recht op TSZ geregeld, alsmede de wijze van berekening van de hoogte van de tegemoetkoming. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat hij de TSZ heeft berekend op basis van deze wettelijke bepaling.
4.2.
Belanghebbende stelt dat de beschikking in 2019 onjuist is vastgesteld, omdat de gecombineerde inkomensheffing over 2019 lager is dan de gecombineerde heffingskorting over dat kalenderjaar. Daarnaast stelt belanghebbende dat de verminderingsbeschikking IB/PVV 2019 van 25 november 2022 onduidelijk is. Tot slot voert zij aan dat de verminderingsbeschikking IB/PVV 2019 van 14 april 2023 ten onrechte niet tot een gewijzigde beschikking TSZ 2019 geleid heeft.
Het recht op een TSZ
4.3.
De TSZ is een regeling die gerelateerd is aan de in afdeling 6.5 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) opgenomen regeling voor persoonsgebonden aftrekposten, in het bijzonder aan de regeling voor uitgaven voor specifieke zorgkosten. Wanneer de uitgaven voor specifieke zorgkosten als gevolg van de heffingskortingen niet (geheel) kunnen worden verzilverd, kan belanghebbende in aanmerking komen voor de TSZ.
4.4.
Aan de hand van de berekeningswijze opgenomen in artikel 2 van het Besluit wordt bepaald of een belastingplichtige recht heeft op een TSZ. Dat is het geval wanneer de
gecombineerde inkomensheffing over dat kalenderjaar (in het Besluit: factor A) lager is dan de gecombineerde heffingskorting over dat kalenderjaar (in het Besluit: factor B).
4.5.
Op basis van de aanslag IB/PVV 2019 en de in 4.4. en 4.5. genoemde verminderingsbeschikkingen IB/PVV 2019, is de gecombineerde inkomensheffing van belanghebbende over 2019 (factor A) nihil en bedraagt de gecombineerde heffingskorting in 2019 (factor B) € 2.477. Vast staat dus dat belanghebbende recht heeft op een TSZ. Dit is ook niet in geschil.
De hoogte van de beschikking TSZ
4.6.
Wel in geschil is de hoogte van de TSZ. De hoogte van de TSZ is volgens artikel 2 van het Besluit gelijk aan het verschil tussen de gecombineerde inkomensheffing (factor A) en de gecombineerde heffingskorting (factor B), tenzij de gecombineerde heffingskorting hoger is dan de gecombineerde inkomensheffing wanneer er geen sprake zou zijn geweest van uitgaven voor specifieke zorgkosten (in het Besluit: factor C). Indien dat het geval is (dus: indien factor C kleiner is dan factor B), wordt de TSZ vastgesteld op het verschil tussen de factoren A en C: de gecombineerde inkomensheffing en de uitgaven voor specifieke zorgkosten.
4.7.
Ten aanzien van de hoogte van de TSZ in het geval van belanghebbende overweegt de rechtbank als volgt. Uit de verminderingsbeschikking IB/PVV 2019 van 25 november 2022 in samenhang met de definitieve aanslag IB/PVV 2019 blijkt dat de gecombineerde inkomensheffing over 2019 (factor A) nihil bedraagt en dat de gecombineerde heffingskorting (factor B) € 2.477 bedraagt. Factor C is, zoals hiervoor reeds werd benoemd, de bepaling van de gecombineerde inkomensheffing wanneer er geen sprake zou zijn geweest van uitgaven voor specifieke zorgkosten. Voor belanghebbende bedraagt factor C € 44 en de rechtbank legt hierna uit waarom. Het belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) is in 2019 vastgesteld op nihil. Belanghebbende is derhalve geen IB/PVV verschuldigd in box 1. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) vóór verrekening met de specifieke zorgkosten is vastgesteld op € 147. Belanghebbende is dus wel IB/PVV verschuldigd in box 3 (als geen rekening wordt gehouden met heffingskortingen). De gecombineerde inkomensheffing zonder rekening te houden met specifieke zorgkosten zou dus € 44 bedragen (30% van € 147).
4.8.
In het geval van belanghebbende is factor C (€ 44) kleiner dan factor B (€ 2.477). Belanghebbende heeft dan ook recht op een tegemoetkoming van € 44 (het verschil tussen factor A, nihil, en factor C, € 44). Dat bedrag is het maximum waarvoor een TSZ kan worden gegeven. De beschikking die aan belanghebbende is verstrekt is dus juist.
4.9.
Anders dan belanghebbende meent, heeft de wijziging van het (negatieve) inkomen in box 1 bij de verminderingsbeschikking van 13 april 2023 niet tot gevolg dat de beschikking verhoogd zou moeten worden. Het inkomen in box 1 was en bleef negatief zodat in box 1 (nog steeds) geen IB/PVV verschuldigd is. In verband met het negatieve inkomen in box 1 heeft belanghebbende kortom geen recht op een hogere TSZ.

Conclusie en gevolgen

5. De beschikking is tot de juiste hoogte vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. C. Hofman rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 10 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Nota van toelichting op artikel 3 van het Besluit tegemoetkoming specifieke zorgkosten, Staatsblad 2010, 261 (pag. 15).
2.Vgl. Hoge Raad 17 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2983.