ECLI:NL:RBZWB:2024:4774

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
23/3281
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzuimboete en belastingrentebeschikking in het belastingrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2017 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, samen met een belastingrentebeschikking en een verzuimboete. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de inspecteur. De rechtbank behandelt het beroep op 29 mei 2024, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank concludeert dat de zittingsuitnodiging correct is verzonden.

De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete en belastingrentebeschikking terecht zijn opgelegd. Belanghebbende had in 2017 geen aangiften omzetbelasting ingediend en de verschuldigde belasting niet voldaan. De rechtbank stelt vast dat de verzuimboete in beginsel terecht is opgelegd, omdat de mate van verwijtbaarheid geen rol speelt bij de oplegging van een verzuimboete. Belanghebbende voert aan dat de omzetbelasting aftrekbaar zou zijn bij een gelieerde entiteit, maar de rechtbank oordeelt dat de verplichting om belasting te betalen losstaat van het recht op teruggave.

De rechtbank concludeert dat de opgelegde boete van € 632 passend en geboden is, ondanks de liquiditeitsproblemen die belanghebbende aanvoert, omdat deze niet aannemelijk zijn gemaakt. De rechtbank wijst erop dat belanghebbende door tijdig aangifte te doen, ongewenste rente-effecten had kunnen voorkomen. De belastingrentebeschikking wordt ook als correct beoordeeld. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3281

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [naam] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 mei 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur bij belanghebbende € 1.188 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en aan belanghebbende een verzuimboete van € 632 opgelegd.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 29 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
1.5.
Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Zij zijn door de griffier digitaal uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu is gebleken dat de zittingsuitnodiging digitaal is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze en tijdig is aangeboden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete terecht aan belanghebbende is opgelegd en de belastingrentebeschikking terecht aan belanghebbende is gegeven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de verzuimboete en belastingrentebeschikking juist zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is in 2017 belastingplichtig voor de omzetbelasting. Zij is verplicht per kalenderkwartaal de aangiften omzetbelasting in te dienen en de omzetbelasting op aangifte te voldoen.
5. Bij belanghebbende heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2017 tot en met 31 december 2020 is onderzocht. De inspecteur heeft tijdens het boekenonderzoek vastgesteld dat belanghebbende over de periode 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 de aangiften omzetbelasting niet heeft ingediend en derhalve de verschuldigde omzetbelasting niet heeft voldaan. De verschuldigde omzetbelasting over deze periode bedroeg € 6.321.
6. De inspecteur heeft, met dagtekening 29 december 2022 aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting met een verzuimboete opgelegd wegens het niet voldoen van omzetbelasting. De verzuimboete is gebaseerd op art. 67c, eerste lid Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en berekend op basis van paragraaf 24, eerste lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) en bedraagt tien procent van de niet betaalde belasting (€ 632).

Motivering

Het verzuim
7. Aan de belastingplichtige die de belasting welke op aangifte moet worden voldaan niet, gedeeltelijk niet dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald kan een verzuimboete worden opgelegd. [1] Niet in geschil is dat belanghebbende niet (tijdig) omzetbelasting heeft voldaan in het jaar 2017. Gelet hierop is de verzuimboete in beginsel terecht opgelegd.
De mate van verwijtbaarheid
8. De mate van verwijtbaarheid speelt bij het opleggen van de verzuimboete geen rol. Slechts in geval van afwezigheid van alle schuld (avas) of een pleitbaar standpunt dient oplegging van een verzuimboete achterwege te blijven. Belanghebbende beroept zich niet op avas en voert ook geen pleitbaar standpunt aan.
9. Belanghebbende heeft wel aangevoerd dat de omzetbelasting sowieso aftrekbaar zou zijn geweest bij de afnemer die een aan belanghebbende gelieerde entiteit is, omdat de af te dragen omzetbelasting van de ene entiteit teruggevorderd kan worden door de andere (gelieerde) entiteit. De rechtbank overweeg als volgt. De verplichting om tijdig belasting te betalen staat los van het recht op eventuele teruggave van omzetbelasting bij de afnemer van de prestatie. [2] Ook al zou de Belastingdienst per saldo geen nadeel hebben geleden dan doet dat niet af aan de wettelijke verplichting van belanghebbende om de omzetbelasting op aangifte te voldoen. Met de inspecteur is de rechtbank van oordeel dat er dan ook geen aanleiding is de verzuimboetebeschikking te vernietigen.
Passend en geboden
10. De rechtbank dient tot slot te beoordelen of de opgelegde boete passend en geboden is voor het verzuim dat door belanghebbende is begaan. Daarbij dient de rechtbank rekening te houden met alle relevante omstandigheden van het geval. Belanghebbende vraagt de rechtbank om de boete te verminderen, omdat zij liquiditeitsproblemen zou hebben. Belanghebbende maakt deze stelling echter op geen enkele manier aannemelijk. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de boete te matigen en acht de boete van € 632 passend en geboden.
De belastingrentebeschikking
11. De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende ongewenste rente-effecten had kunnen voorkomen door tijdig aangifte te doen. Dat heeft zij niet gedaan. De inspecteur heeft inzicht gegeven in de manier waarop de belastingrente is berekend en zich daarbij gehouden aan de wettelijke bepalingen. [3] Belanghebbende heeft niet gesteld dat deze berekening niet zou kloppen. De rentebeschikking is dus conform de wettelijke bepalingen vastgesteld.
12. De heffing van belastingrente kan in het geval van belanghebbende niet worden gezien als een individuele en buitensporige last, zodat geen sprake is van schending van het in artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM beschermde eigendomsrecht. Belanghebbende voert aan dat de verschuldigde belastingrente te hoog is omdat de rentevergoeding die zij op spaargeld ontvangt fors lager is dan de belastingrente die zij dient te betalen, maar zij heeft niet nader onderbouwd of de last zich in haar geval beduidend sterker laat voelen dan in het algemeen. [4] Nu niet gesteld noch aannemelijk gemaakt is dat zich bij belanghebbende bijzondere, niet voor alle geconfronteerde belastingplichtigen geldende, feiten en omstandigheden voordoen die een buitensporige last voor haar meebrengen, kan haar betoog niet slagen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. C. Hofman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 10 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 67c, eerste lid, van de AWR.
2.Vgl. Hof 's-Hertogenbosch 26 januari 2022, nr. 20/00594, ECLIAIL:GHSHE:2022:184.
3.Vgl. art. 30f van de AWR.
4.Vgl. HR 17 maart 2017, nr. 15/04187, ECLI:NL:HR:2017:441.