ECLI:NL:RBZWB:2024:4774
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verzuimboete en belastingrentebeschikking in het belastingrecht
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2017 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, samen met een belastingrentebeschikking en een verzuimboete. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de inspecteur. De rechtbank behandelt het beroep op 29 mei 2024, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank concludeert dat de zittingsuitnodiging correct is verzonden.
De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete en belastingrentebeschikking terecht zijn opgelegd. Belanghebbende had in 2017 geen aangiften omzetbelasting ingediend en de verschuldigde belasting niet voldaan. De rechtbank stelt vast dat de verzuimboete in beginsel terecht is opgelegd, omdat de mate van verwijtbaarheid geen rol speelt bij de oplegging van een verzuimboete. Belanghebbende voert aan dat de omzetbelasting aftrekbaar zou zijn bij een gelieerde entiteit, maar de rechtbank oordeelt dat de verplichting om belasting te betalen losstaat van het recht op teruggave.
De rechtbank concludeert dat de opgelegde boete van € 632 passend en geboden is, ondanks de liquiditeitsproblemen die belanghebbende aanvoert, omdat deze niet aannemelijk zijn gemaakt. De rechtbank wijst erop dat belanghebbende door tijdig aangifte te doen, ongewenste rente-effecten had kunnen voorkomen. De belastingrentebeschikking wordt ook als correct beoordeeld. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.