In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2024, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om een vergunning voor het gebruik van hun woning als tweede woning beoordeeld. De eisers, vertegenwoordigd door mr. A.C.P.M. van Dun, hebben in 2019 een woning gekocht in [plaats 2] en hebben voorafgaand aan de aankoop overleg gehad met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere. Het college had hen destijds verzekerd dat het gebruik van de woning als tweede woning gedurende vier jaar toegestaan zou zijn onder de Huisvestingsverordening die op 1 juli 2019 in werking trad. Echter, na een wijziging van de verordening in 2020, viel hun woning in een gebied waar het gebruik als tweede woning niet meer was toegestaan. De rechtbank heeft de afwijzing van de vergunning door het college beoordeeld en geconcludeerd dat het college op goede gronden de vergunning heeft geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers schade hebben geleden door de wijziging van de Huisvestingsverordening, maar dat dit niet voldoende is om de verordening onverbindend te verklaren of buiten toepassing te laten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat de Huisvestingsverordening rechtmatig is en het college de vergunning op juiste gronden heeft geweigerd.