In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) gebruiker beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 2.423.000,- en een aanslag opgelegd voor het jaar 2022. Belanghebbende, eigenaar van het object, betwistte de aanslag en stelde dat het object op 1 januari 2022 leegstond en zij derhalve geen feitelijk gebruiker was. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende wel als gebruiker kan worden aangemerkt, omdat zij bezig was met een vergunningsprocedure voor herontwikkeling van het object. De rechtbank concludeert dat de aanslag terecht is opgelegd.
Daarnaast maakt belanghebbende aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ongeveer vier maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van € 50 toe. Ook wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende. De rechtbank wijst de stellingen van de gemachtigde van belanghebbende over de wijze van betaling van vergoedingen af, en bevestigt dat de wetgever een redelijke rechtvaardiging heeft gegeven voor de gewijzigde regeling van de uitbetaling van proceskosten.