ECLI:NL:RBZWB:2024:4718

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
23/2107
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering gezinsbijslag met betrekking tot samenlopende rechten uit verschillende lidstaten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van gezinsbijslag door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft op 19 november 2021 een bedrag van € 6.631,94 aan gezinsbijslag van eiseres teruggevorderd over de periode van het 1e kwartaal 2021 tot en met het 3e kwartaal 2021. Dit besluit is door de Svb gehandhaafd in een bestreden besluit van 1 maart 2023. Eiseres, die met haar acht kinderen in Nederland woont en een bijstandsuitkering ontvangt, betwist de terugvordering en voert aan dat er geen bewijs is dat er gezinsbijslag door België is betaald. De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals mr. A. Marijnissen namens de Svb.

De rechtbank oordeelt dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat eiseres te veel gezinsbijslag heeft ontvangen, omdat de Belgische gezinsbijslag niet in mindering was gebracht op de Nederlandse gezinsbijslag. De rechtbank concludeert dat er sprake is van samenlopende rechten op gezinsbijslagen uit Nederland en België, waarbij de Belgische gezinsbijslag voorrang heeft. De rechtbank wijst de beroepsgronden van eiseres af, waaronder het beroep op het evenredigheids- en harmonisatiebeginsel. De rechtbank stelt vast dat de Svb voldoende bewijs heeft overgelegd van de betalingen door België en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een contra-legem toepassing van de wet rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2107

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. F. Ergec),
en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht (Svb), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van gezinsbijslag.
1.1
Met het besluit van 19 november 2021 (primair besluit) heeft de Svb over de periode 1e kwartaal 2021 tot en met 3e kwartaal 2021 een bedrag van € 6.631,94 aan gezinsbijslag van eiseres teruggevorderd.
Met het bestreden besluit van 1 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is de Svb bij dat besluit gebleven.
1.2
De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiseres, haar gemachtigde en mr. A. Marijnissen namens de Svb.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
2. Eiseres en haar ex-partner hebben acht kinderen. Eiseres woont met de kinderen in Nederland. Zij werkt niet en ontvangt een bijstandsuitkering. Voor haar kinderen ontvangt eiseres gezinsbijslag, bestaande uit kinderbijslag en kindgebonden budget.
De ex-partner van eiseres werkt sinds 19 juli 2018 als uitzendkracht in België. Hij heeft recht op gezinsbijslag in België. Dit recht wordt aan eiseres uitbetaald. Eiseres ontvangt van de Svb een aanvulling op het recht op Belgische gezinsbijslag van haar ex-partner.
Met de besluiten van 18 en 19 november 2021 heeft de Svb het recht van eiseres op gezinsbijslag over het 1e kwartaal 2021 tot en met 3e kwartaal 2021 herzien en de te veel verstrekte gezinsbijslag van haar teruggevorderd. Hieraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat het recht op Belgische gezinsbijslag is gewijzigd, waardoor eiseres over deze periode te veel aanvulling heeft gekregen.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de Svb terecht het recht op gezinsbijslag over de periode 1e kwartaal 2021 tot en met 3e kwartaal 2021 (periode in geding) heeft herzien en de te veel verstrekte gezinsbijslag van eiseres heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bestreden besluit
5. De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat aanvankelijk aan eiseres over de periode in geding het volledige bedrag aan gezinsbijslag uit Nederland is betaald, zonder over de maanden maart, april, juni, juli en september de Belgische gezinsbijslag af te trekken. Hierdoor is een bedrag van € 6.631,94 te veel aan eiseres betaald. Volgens de Svb is de Belgische gezinsbijslag op correcte wijze in mindering gebracht op de Nederlandse gezinsbijslag.
Beroepsgronden
6. Eiseres voert aan dat geen bewijs is overgelegd dat er gezinsbijslag door België is betaald tot een bedrag van € 8.774,08 en zij betwist dat dit zou zijn betaald. Daarnaast doet eiseres een beroep op het evenredigheids- en harmonisatiebeginsel. Tot slot stelt eiseres dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.
Overwegingen
7. Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiseres na het indienen van haar beroepschrift aanvullende stukken heeft ingediend. Bij die stukken bevindt zich een besluit van de Svb van 23 januari 2024. Ter zitting is vastgesteld dat dit geen besluit betreft als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep van eiseres heeft dan ook niet van rechtswege mede betrekking op dit besluit.
8. Op grond van artikel 1, aanhef en onder z, van EG-Verordening 883/2004 [1] (Verordening) worden onder ‘gezinsbijslagen’ verstaan alle verstrekkingen en uitkeringen ter tegemoetkoming van de gezinslasten. Tot de gezinsbijslagen behoren ook de Nederlandse kinderbijslag en het kindgebonden budget.
Op grond van artikel 68, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening is -indien door meer dan één lidstaat uitkeringen verschuldigd zijn op verschillende gronden- de volgorde van prioriteit de volgende: eerst de rechten verkregen op grond van werkzaamheden, al dan niet in loondienst, vervolgens de rechten verkregen op grond van een pensioen, en tenslotte de rechten op grond van de woonplaats.
Bij samenloop van rechten worden ingevolge artikel 68, tweede lid, van Verordening de gezinsuitkeringen toegekend overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat die volgens het eerste lid van artikel 68 van Verordening als prioritair is aangemerkt. De rechten op gezinsuitkeringen die verschuldigd zijn op grond van de andere betrokken wetgeving of wetgevingen, worden geschorst ter hoogte van het bedrag dat bij de wetgeving van de prioritaire lidstaat is vastgesteld en, zo nodig, wordt het deel dat dit bedrag overschrijdt uitbetaald in de vorm van een aanvullende toeslag.
8.1
Niet in geschil is dat eiseres in Nederland op grond van ingezetenschap recht heeft op gezinsbijslag. Evenmin is in geschil dat de ex-partner van eiseres in België recht heeft op gezinsbijslag, omdat hij daar werkt. De rechtbank stelt daarom vast dat sprake is van samenlopende rechten op gezinsbijslagen uit verschillende lidstaten. Nu de ex-partner van eiseres in België werkzaam is, bestaat op grond van de samenloopregeling uit artikel 68, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening bij voorrang recht op gezinsbijslag in België.
8.2
De Belgische autoriteiten hebben de Svb op 18 oktober 2021 gemeld dat België over de maanden maart, april, juni, juli en september 2021 prioriteit heeft om gezinsbijslag te betalen. Om die reden heeft de Svb terecht bepaald dat over die maanden de Belgische gezinsbijslag -in totaal een bedrag van € 8.774,08- in mindering dient te worden gebracht op de Nederlandse gezinsbijslag. Aangezien de Nederlandse gezinsbijslag door de Svb ten tijde van de mededeling door de Belgische autoriteiten al aan eiseres was uitgekeerd, heeft de Svb terecht het recht op gezinsbijslag van eiseres over de periode in geding herzien. Door de Svb is bepaald dat deze herziening leidt tot een terug te vorderen bedrag van € 6.631,94. De hoogte van dit bedrag is door eiseres niet betwist.
8.3
Eiseres heeft aangevoerd dat de Svb geen bewijs van betaling door België van in totaal € 8.774,08 heeft overgelegd.
De rechtbank stelt vast dat zich in de gedingstukken een brief met bijlage van Team Fons van de Vlaamse overheid van 11 oktober 2021 aan de Svb bevindt. In de brief staat expliciet vermeld dat in de bijlage “de betaalde maanden met bedragen” zijn opgenomen. De in de bijlage vermelde bedragen komen bij elkaar opgeteld uit op een bedrag van € 8.774,08. In tegenstelling tot eiseres is de rechtbank dan ook van oordeel dat de Svb wel bewijs van betaling door België heeft overgelegd. Eiseres heeft gesteld dat zij de betalingen niet, althans te laat, heeft ontvangen. De rechtbank ziet echter geen reden om te twijfelen aan (het moment van) uitbetaling door België, temeer niet nu eiseres deze stelling niet nader heeft onderbouwd, bijvoorbeeld met bankafschriften.
8.4
Eiseres heeft een beroep op het evenredigheidsbeginsel gedaan.
Artikel 24, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) bepaalt het volgende:
De kinderbijslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Svb van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, teruggevorderd.
De rechtbank overweegt dat artikel 24, eerste lid, van de AKW dwingend is geformuleerd. De tekst is helder en laat geen ruimte voor een belangenafweging. De AKW is bovendien een wet in formele zin. Gelet op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 maart 2023 [2] kan de voormelde bepaling daarom niet worden getoetst aan artikel 3:4, tweede lid, van de Awb of aan het evenredigheidsbeginsel.
Onder rechtsoverweging 9.11 van de uitspraak van 1 maart 2023 heeft de Afdeling uiteengezet dat wel aanleiding kan bestaan voor zogenoemde contra-legem toepassing van algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht. Dit is het geval als zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en deze omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.
De rechtbank is van oordeel dat daarvoor in dit geval geen aanleiding is, alleen al omdat van bijzondere onevenredige gevolgen geen sprake is. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat de wijze van uitvoeren van de Europese regelgeving moeilijkheden voor haar met zich brengt. De rechtbank stelt echter vast dat door de Svb is getracht met deze moeilijkheden rekening te houden. Uit onder meer het bestreden besluit blijkt dat de Svb heeft gekeken hoe in dit geval maatwerk kan worden geboden, maar eiseres heeft om haar moverende redenen van een aanbod daartoe geen gebruik gemaakt. Dat, zoals is gesteld, de invordering door de Svb al voor ontvangst van de Belgische gezinsbijslag plaatsvindt, is de rechtbank op basis van het dossier niet gebleken. Integendeel, ter zitting is juist door eiseres bevestigd dat de invordering momenteel stilligt en het gehele terugvorderingsbedrag nog openstaat. Daar komt bij dat uit de door eiseres overgelegde stukken volgt dat over een andere periode dan hier in geding grote bedragen zijn uitbetaald door zowel de Svb als het Team Fons van de Vlaamse overheid.
8.5
Eiseres heeft een beroep op het harmonisatiebeginsel gedaan.
Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat het regelmatig voorkomt dat zij de betalingen uit België nog niet heeft ontvangen, terwijl de Svb haar recht op Nederlandse gezinsbijslag wel al heeft herzien. Eiseres is van mening dat de Svb moet wachten met terugvorderen totdat vaststaat dat zij het bedrag aan Belgische gezinsbijslag daadwerkelijk op haar bankrekening bijgeschreven heeft gekregen.
De rechtbank ziet geen reden om eiseres hierin te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt er door de Svb voldoende afgestemd met de Vlaamse overheid door de hoogte van het Belgische recht op te vragen en vervolgens te berekenen of er aanvullend recht in Nederland bestaat. In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden om te oordelen dat door de Svb ook gecontroleerd dient te worden of feitelijke uitbetaling door België aan eiseres heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet met de Svb geen aanleiding om aan te nemen dat België de bedragen die zij stelt te betalen niet ook daadwerkelijk zal betalen of al betaald heeft op het moment van haar mededeling. Dat, zoals eiseres meent, op grond van het harmonisatiebeginsel een toetsmoment moet worden ingebouwd, kan de rechtbank dan ook niet volgen.
8.6
Het beroep op dringende redenen om van terugvordering af te zien, heeft eiseres ter zitting ingetrokken. De rechtbank beoordeelt dit daarom niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten of een schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 15 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Verordening (EG) Nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.