ECLI:NL:RBZWB:2024:46

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
10765247 VV EXPL 23-98 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetvonnis in kort geding over loonvordering en re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 4 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis. De eiser in verzet, een werknemer, had zich ziek gemeld en vorderde loonbetaling van de werkgever, die had gestopt met het doorbetalen van het loon. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever, een VOF, onterecht het loon had opgeschort. De VOF had geen bedrijfsarts ingeschakeld en de werknemer had voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. De kantonrechter bevestigde dat de loonvordering spoedeisend was en dat de werknemer geen deskundigenoordeel van het UWV hoefde te overleggen, aangezien haar ziekmelding niet was betwist. De VOF werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer en het verstekvonnis werd bekrachtigd. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers bij ziekte en de rechten van werknemers op loon tijdens ziekte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaaknummer.: 10765247 VV EXPL 23-98
Verzetvonnis in kort geding van 4 januari 2024
in de zaak van

1.[eiser in verzet 1],

gevestigd te [plaats],

2. [eiser in verzet 2],

wonende te [plaats],

3. [eiser in verzet 3],

wonende te [plaats],
eisende partijen in verzet,
eisende partij 2. procederend in persoon, mede namens eisende partijen 1. en 3.,
tegen
[gedaagde in verzet],
wonende te [plaats],
gedaagde partij in verzet,
gemachtigde: mr. E. van Roosmalen, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te
‘s-Hertogenbosch.
Partijen worden door de kantonrechter hierna “de VOF” (in vrouwelijk enkelvoud) en “[gedaagde in verzet]” genoemd.

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop volgt uit de volgende stukken:
a. de verzetdagvaarding van 21 september 2023;
b. de brief van de VOF van 13 oktober 2023 met bijlagen;
c. de brief van de VOF van 10 december 2023 met bijlagen;
d. de brief van de VOF van 13 december 2023 met bijlagen;
e. de brief van de VOF van 15 december 2023 met bijlagen;
f. de e-mail van mr. Van Roosmalen van 18 december 2023 met bijlagen;
g. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 21 december 2023;
h. de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde spreekaantekeningen van mr.
Van Roosmalen.

2.De vordering en het verweer

2.1
Bij uitgebrachte dagvaarding in kort geding van 20 juli 2023 heeft [gedaagde in verzet] gevorderd de VOF te veroordelen tot:
- betaling van loon, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente;
- afgifte van deugdelijke bruto-/nettospecificaties, op straffe van verbeurte van een
dwangsom;
- betaling van de buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
2.2
Bij mijn verstekvonnis in kort geding van 10 augustus 2023 (met zaaknummer 10606781 VV EXPL 23-56) zijn de vorderingen van [gedaagde in verzet] toegewezen en is de VOF hoofdelijk veroordeeld in de kosten van de procedure.
2.3
De VOF komt in verzet tegen dat vonnis. Zij vordert van de bij het verstekvonnis tegen haar uitgesproken veroordeling te worden ontheven en om de vordering van [gedaagde in verzet] alsnog af te wijzen, met veroordeling van [gedaagde in verzet] in de kosten van beide procedures.
2.4
[gedaagde in verzet] voert verweer.
2.5
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang, hierna in onderdeel 4. (De beoordeling) nog nader ingegaan.

3.De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast:
- de VOF exploiteert een wellness centrum;
- [gedaagde in verzet] is op 1 november 2019 in dienst getreden bij de VOF voor 4,5 uren per week. In de arbeidsovereenkomst is onder andere opgenomen:
“(…) 8/ Gedurende verblijf in de ziektewet is de werknemer, behoudens een ziek te bed periode, gehouden om op verzoek van de werkgever op het werkadres te komen. Dit o.m. om de mate van belastbaarheid en de mogelijkheden voor het onderhouden en/of verbeteren hiervan gezamenlijk te bespreken en zo mogelijk een re-integratie plan overeen te komen. Bij verschil van mening, over noodzakelijk geachte inspanningen om achteruitgang (onbruik syndroom, met dominantie van katabolisme ofwel weefselverval) te voorkomen, staat het elk der partijen vrij om een second opinion aan te vragen bij de bedrijfsarts van de betrokken uitkeringsinstantie. (…)”;
- op 27 maart 2023 heeft [gedaagde in verzet] zich ziek gemeld bij [naam];
- op 4 april 2023 heeft [gedaagde in verzet] aan [naam] doorgegeven last te hebben van overspanningsklachten/burnout. Zij geeft aan nog niet te kunnen gaan werken;
- de VOF heeft geen bedrijfsarts ingeschakeld;
- [bedrijf], de andere werkgever van [gedaagde in verzet], heeft wel een bedrijfsarts ingeschakeld. Die bedrijfsarts heeft de werkgever op 9 oktober 2023 bericht nog geen indicatie te kunnen geven van de datum van volledige terugkeer van [gedaagde in verzet] in het overeengekomen werk.

4.De beoordeling

4.1
De VOF vraagt het verstekvonnis te vernietigen. Daartoe heeft zij allereerst een aantal formele standpunten naar voren gebracht.
Bevoegdheid van de kantonrechter
4.2
De VOF stelt dat het verstekvonnis is gewezen door een onbevoegde rechter, nu zij was opgeroepen te verschijnen voor de kantonrechter te Tilburg en niet de kantonrechter te Breda.
4.3
[gedaagde in verzet] voert aan dat de VOF voor de juiste kantonrechter is opgeroepen. Enkel is om organisatorische redenen besloten de mondelinge behandeling in Tilburg te houden. Bovendien heeft de VOF geen belang bij dit verweer.
4.4
De kantonrechter overweegt dat uit het verstekvonnis volgt dat het vonnis is gewezen door de kantonrechter te Breda. De VOF is wegens organisatorische redenen opgeroepen te verschijnen in Tilburg. Dit neemt niet weg dat de zaak is behandeld door ondergetekende kantonrechter, mede verbonden aan de zittingsplaats Breda. Daarbij is op
1 januari 2013 het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen komen te vervallen in verband met de herziening van de gerechtelijke kaart, zodat de kantonrechter te Tilburg eveneens bevoegd zou zijn geweest de zaak te behandelen. Het standpunt van de VOF wordt dan ook niet gevolgd.
Ontvankelijkheid van [gedaagde in verzet]
4.5
Vervolgens stelt de VOF dat [gedaagde in verzet] niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, nu zij geen deskundigenoordeel van het UWV in het geding heeft gebracht. Daarnaast was er geen spoedeisend belang bij de vorderingen, omdat enkel sprake was van een opschorting van het loon dat kon worden opgelost door in gesprek te gaan met de VOF, de vakantie(s) van [gedaagde in verzet] al waren geboekt en betaald en [gedaagde in verzet] een relatief laag loon ontvangt.
4.6
[gedaagde in verzet] voert aan dat van haar niet kon worden verwacht een second opinion over te leggen bij de eerdere mondelinge behandeling, nu dit in een kort geding niet van haar kan worden gevergd. Bovendien is er nog geen sprake van een ‘first opinion’ door de bedrijfsarts van de VOF en werd de ziekmelding niet betwist door de VOF. Enkel was er een geschil over de invulling van het re-integratietraject. Een deskundigenoordeel van het UWV had daar geen verandering in gebracht. Er was wel spoedeisend belang bij de vorderingen, omdat het ging om een loonvordering en niet van belang was dat de vakanties, waarvan er één overigens aan [gedaagde in verzet] was geschonken, al waren betaald.
4.7
De kantonrechter overweegt dat in artikel 7:629a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is opgenomen dat een loonvordering tijdens ziekte in beginsel moet worden afgewezen als bij die vordering geen deskundigenoordeel van het UWV is gevoegd. In lid 2 van dit artikel is vervolgens opgenomen dat overlegging van een deskundigenoordeel niet noodzakelijk is als de ziekmelding niet wordt betwist of van de werknemer niet gevergd kan worden dat zij een deskundigenoordeel overlegt. In deze zaak werd ten tijde van het instellen van de loonvordering de ziekte van [gedaagde in verzet] niet betwist, zodat [gedaagde in verzet] geen deskundigenoordeel hoefde te overleggen. Bovendien heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 14 september 2018 (te vinden op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2018:1673) geoordeeld dat de verplichting tot overlegging van een deskundigenoordeel niet geldt in een kort gedingprocedure. Verder is een loonvordering in beginsel per definitie spoedeisend. Loon dient om in iemands levensonderhoud te kunnen voorzien. Dat [gedaagde in verzet] een laag loon ontving en dat haar vakanties al waren betaald doen daar niet aan af. Ook het standpunt van de VOF over de niet-ontvankelijkheid wordt dus niet gevolgd.
Loonvordering en nevenvorderingen
4.8
De VOF stelt dat [gedaagde in verzet] geen recht heeft op doorbetaling van het loon, nu zij niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan door op vakantie te gaan en niet aan artikel 8 van de arbeidsovereenkomst te voldoen. Zij had in overleg moeten treden met de VOF om haar belastbaarheid te bepalen en een plan van aanpak op te stellen. Daarbij had het op haar weg gelegen het rapport van de andere bedrijfsarts aan de VOF te verstrekken. Het is immers in belang van de VOF en van [gedaagde in verzet] dat zij zo snel mogelijk weer aan het werk gaat, waarbij thuiszitten juist een negatieve invloed heeft op de re-integratie. Daarbij hoeft [gedaagde in verzet] bij de VOF enkel achter de balie te zitten, zodat, nu zij op vakantie kan gaan, ook kan werken. Omdat [gedaagde in verzet] niet heeft meegewerkt aan haar re-integratie, heeft de VOF terecht het loon opgeschort. Voor zover het loon niet terecht is opgeschort, is een te hoog bedrag aan loon gevorderd en is er een te hoog bedrag aan loon geïncasseerd. [gedaagde in verzet] heeft immers enkel recht op het nettoloon.
4.9
[gedaagde in verzet] voert aan dat zij zich heeft gehouden aan haar re-integratieverplichtingen. Zij heeft zich ziek gemeld en zich beschikbaar gehouden voor een gesprek met de bedrijfsarts van de VOF. De VOF heeft echter geen bedrijfsarts ingeschakeld, zodat het re-integratietraject niet is gestart. Artikel 8 van de arbeidsovereenkomst is geen redelijk voorschrift van de werkgever, nu de VOF met dat artikel ervan uit gaat dat zij het werk van de bedrijfsarts kan doen. Van een rechtsgeldige loonopschorting is, gelet op het voorgaande, geen sprake. Bovendien is [gedaagde in verzet] niet meegedeeld dat haar loon is opgeschort. De VOF is simpelweg opgehouden te betalen. Tot slot is het juiste bedrag gevorderd, nu partijen een brutoloon zijn overeengekomen. [gedaagde in verzet] diende dit bedrag dan ook te vorderen, waarbij enkel het nettodeel van het verschuldigde brutoloon aan haar diende te worden uitbetaald.
De sociale lasten dienden te worden afgedragen, zoals gebruikelijk is. De VOF blijft echter weigeren aan haar verplichtingen te voldoen en het (juiste) loon uit te betalen, zodat zij ook dwangsommen verschuldigd is geworden.
4.1
De kantonrechter overweegt dat uit artikel 7:629 lid 1 BW volgt dat een werkgever in beginsel 70% van het overeengekomen loon dient te voldoen bij ziekte. De uitzonderingen op die hoofdregel zijn opgenomen in lid 3 van dat artikel. De VOF stelt – kort gezegd – dat van die uitzonderingen sprake is, omdat [gedaagde in verzet] niet heeft meegewerkt aan de door de VOF opgestelde redelijke voorschriften en het opstellen van het plan van aanpak.
4.11
Het redelijke voorschrift, waar de VOF op doelt, is artikel 8 van de arbeids-overeenkomst, waarin is opgenomen dat [gedaagde in verzet] in overleg had moeten treden over haar belastbaarheid en re-integratie. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit geen redelijk voorschrift, zoals hij de VOF tijdens de mondelinge behandeling ook al heeft laten weten. Artikel 14 lid 1 onder b. van de Arbeidsomstandighedenwet schrijft immers voor dat [gedaagde in verzet] de VOF had moeten aanmelden bij een bedrijfsarts om een advies te krijgen over haar ziekte en haar mogelijkheden tot re-integratie. [gedaagde in verzet] was dus niet verplicht in overleg te treden met de VOF. Zonder dit advies van de bedrijfsarts kan volgens artikel 4 van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar niet worden overgegaan tot het opstellen van een plan van aanpak. Ook het verwijt aan [gedaagde in verzet] over het plan van aanpak houdt in dat verband dus geen stand.
4.12
Het enkele feit dat [gedaagde in verzet] wel op vakantie kon gaan, betekent niet dat zij ook kan werken. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat het haar niet geoorloofd was op vakantie te gaan.
4.13
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de VOF onterecht het loon niet heeft doorbetaald, zodat de vordering tot loondoorbetaling en de bijbehorende nevenvorderingen van [gedaagde in verzet] toewijsbaar zijn.
4.14
Met betrekking tot de hoogte van de loonvordering overweegt de kantonrechter dat niet tussen partijen in geschil is dat zij een brutoloon zijn overeengekomen. [gedaagde in verzet] diende dan ook het brutoloon te vorderen, waarna enkel het nettodeel van het loon aan haar diende te worden uitbetaald.
4.15
Al het bovenstaande brengt met zich mee dat het verstekvonnis wordt bekrachtigd en dat de vorderingen van de VOF worden afgewezen.
4.16
De VOF zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde in verzet] in de verzetprocedure. Die kosten worden vastgesteld op:
- gemachtigdensalaris € 529,00
- nakosten
€ 132,00+
Totaal: € 661,00
4.17
Ten overvloede merkt de kantonrechter nog het volgende op. De VOF heeft in haar stukken bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop [gedaagde in verzet] de gevorderde bedragen heeft laten incasseren. Hieraan heeft zij echter geen juridische consequentie verbonden. Bovendien heeft de gemachtigde van [gedaagde in verzet] tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat door de handelwijze van de VOF de geïncasseerde bedragen het loon ruim overstijgen, omdat de VOF steeds dwangsommen verbeurt. Gelet op de uitleg van de gemachtigde van [gedaagde in verzet] en vanwege het ontbreken van voldoende deugdelijke bewijsstukken van de kant van de VOF, is niet vast te stellen dat [gedaagde in verzet] in strijd heeft gehandeld met de voorschriften die gelden bij de executie van vonnissen.

5.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
bekrachtigt zijn vonnis van 10 augustus 2023, gewezen onder zaaknummer 10606781 VV EXPL 23-56;
veroordeelt de VOF hoofdelijk [1] in de proceskosten van € 661,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet de VOF ook de kosten van betekening van het vonnis betalen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. [2]
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op
4 januari 2024.

Voetnoten

1.De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dit betekent dat zowel gedaagde 1, gedaagde 2 en gedaagde 3 kunnen worden gedwongen het hele toegewezen bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
2.De kantonrechter verklaart het vonnis ‘uitvoerbaar bij voorraad’. Dit betekent dat gedaagden direct aan het vonnis moeten voldoen, ook wanneer zij in hoger beroep zouden gaan.