ECLI:NL:RBZWB:2024:4567

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
415323
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. de Vlieger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht eenhoofdig gezag en alimentatie in een internationale context

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juli 2024, verzoekt de vrouw om een verklaring voor recht dat zij van rechtswege alleen belast is met het gezag over de minderjarige kinderen, geboren uit een relatie met de man. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. D. Abd Rabou, stelt dat de man geen verweer heeft gevoerd en dat er geen rechterlijke uitspraak is die de man verplicht tot het betalen van een onderhoudsbijdrage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben en dat Nederlands recht van toepassing is. De vrouw legt uit dat, hoewel de man de kinderen heeft erkend, dit niet leidt tot gezamenlijk gezag, omdat zij niet gehuwd zijn en de erkenning voor 1 januari 2023 heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat de vrouw alleen het gezag uitoefent en wijst het verzoek om een verklaring voor recht toe. Daarnaast wordt de man verplicht om met ingang van 1 november 2023 een onderhoudsbijdrage van € 734,- per maand te betalen, wat neerkomt op € 367,- per kind. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. J. de Vlieger, met mr. Mandemakers als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/415323 FA RK 23-5018
Datum uitspraak: 3 juli 2024
beschikking over gezag en levensonderhoud
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. D. Abd Rabou,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de man.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 30 oktober 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- de F9-formulieren van mr. Abd Rabou van 21 november 2023 en 10 juni 2023 (met bijlagen).
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 20 juni 2024. Bij die gelegenheid is de vrouw verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De man heeft geen advocaat gesteld. Bij brief van 3 april 2024 heeft de rechtbank de man opgeroepen voor de mondelinge behandeling. De man is niet op de mondelinge behandeling verschenen.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen hebben in de periode 2013 tot januari 2023 een relatie met elkaar gehad;
- tijdens deze relatie hebben partijen samen de nu nog minderjarige kinderen gekregen:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2019 (hierna: [minderjarige 1] );
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2021 (hierna: [minderjarige 2] );
- de man heeft [minderjarige 1] erkend op 25 juli 2019;
- de man heeft [minderjarige 2] erkend op 24 augustus 2021;
- partijen en de kinderen bezitten de Poolse nationaliteit;
- er is geen rechterlijke uitspraak van kracht op grond waarvan de man een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige moet voldoen.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt, samengevat:
  • voor recht te verklaren dat de vrouw van rechtswege alleen belast is met het gezag over de kinderen;
  • te bepalen dat de man met ingang van 1 september 2023 een onderhoudsbijdrage behoeve van de kinderen moet voldoen van € € 367,= per kind per maand.
3.2
De man heeft geen verweer gevoerd.
3.3
De rechtbank beoordeelt hierna de verzoeken van de vrouw.

4.De beoordeling

Gezag
4.1
De vrouw verzoekt de rechtbank voor recht te verklaren dat zij alleen belast is met het gezag over de kinderen. Aan dit verzoek legt de vrouw het volgende ten grondslag. Volgens de vrouw is Nederlands recht van toepassing op de ouderlijke verantwoordelijkheid over de kinderen en brengt Nederlands recht mee dat alleen de vrouw belast is met het gezag over de kinderen. Partijen en de kinderen hebben echter de Poolse nationaliteit. Naar het recht van Polen zouden partijen gezamenlijk belast zijn met het gezag over de kinderen. Daar houden de autoriteiten van Polen aan vast, waardoor de vrouw afhankelijk blijft van de medewerking van de man voor bijvoorbeeld het aanvragen van reisdocumenten. De vrouw stelt er daarom belang bij te hebben dat de rechtbank voor recht verklaart dat alleen zij met het gezag belast is.
4.2
Omdat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, is de Nederlandse rechter bevoegd om op dit verzoek te beslissen (artikel 7 lid 1 Verordening Brussel II-ter). [1]
Om het verzoek van de vrouw te beoordelen, moet de rechtbank eerst vaststellen welk recht van toepassing is op de ouderlijke verantwoordelijkheid over de kinderen. Vervolgens moet de rechtbank vaststellen of op grond van het toepasselijke recht sprake is van eenhoofdig gezag van de vrouw of van gezamenlijk gezag van beide ouders.
Nederlands recht van toepassing
4.3
Welk recht van toepassing is op de ouderlijke verantwoordelijkheid bepaalt de rechtbank volgens artikel 10:113 van het Burgerlijk Wetboek (kortweg: BW) met toepassing van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (kortweg: HKBV). [2] Artikel 16 lid 1 HKBV bepaalt dat het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid, zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit, wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
4.4
Vaststaat dat de kinderen in Nederland zijn geboren en sinds hun geboorte in Nederland wonen. Dat betekent dat naar Nederlands recht moet worden beoordeeld of het gezag over de kinderen door de ouders gezamenlijk of alleen door de vrouw wordt uitgeoefend.
Eenhoofdig gezag
4.5
Partijen zijn niet gehuwd en zijn ook geen geregistreerd partnerschap aangegaan. Uitgangspunt is dan ook dat de vrouw van rechtswege het gezag over de kinderen alleen uitoefent (artikel 1:253b lid 1 BW). Dat de man de kinderen heeft erkend, maakt in dit geval niet dat sprake is van gezamenlijke gezag van beide ouders. Vaststaat namelijk dat de man de kinderen vóór 1 januari 2023 heeft erkend, terwijl pas vanaf 1 januari 2023 – door de invoering van artikel 1:251b lid 1 BW – geldt dat de persoon die een kind erkent automatisch het gezag uitoefent. Van gezamenlijk gezag kan in dit geval dan ook alleen sprake zijn als dit op verzoek van de ouders in het gezagsregister is aangetekend (artikel 1: 252 lid 1 (oud) BW). Dat is echter niet gebeurd. De rechtbank stelt dus vast dat de vrouw alleen (eenhoofdig) het gezag over de kinderen uitoefent.
Conclusie - verklaring voor recht
4.6
Het verzoek van de vrouw is, kortom, gegrond op de wet en blijft binnen de grenzen van de vaststelling van de rechtsverhouding tussen partijen. In lijn met vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan de rechtbank de verzochte verklaring voor recht daarom ook uitspreken in een verzoekschriftprocedure. [3] De vrouw heeft ook een onweersproken belang gesteld bij de verzochte verklaring voor recht. De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw dan ook toewijzen.
Kinderalimentatie
4.7
De vrouw verzoekt ook vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De vrouw legt hieraan ten grondslag dat de kinderen behoefte hebben aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat de man de financiële draagkracht heeft die te voldoen.
4.8
Nu de kinderen in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben, is de Nederlandse rechter bevoegd naar Nederlands recht te beslissen op dit verzoek van de vrouw. Bij de beoordeling hiervan hanteert de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
4.9
De rechtbank zal de verplichting tot betaling van een onderhoudsbijdrage laten ingaan op 1 november 2023. Daarmee sluit de rechtbank aan bij de datum van indiening van het verzoekschrift (30 oktober 2023). Vanaf dat moment kon de man rekening houden met vaststelling van een bijdrage. Dat de man hier eerder rekening mee kon houden, heeft de vrouw wel gesteld maar niet onderbouwd.
4.1
De man heeft geen verweer gevoerd en de stellingen van de vrouw over de behoefte van de kinderen en de draagkracht van partijen dus niet betwist. Daarmee staat als onweersproken vast dat:
- de behoefte van de kinderen samen in 2023 € 1.215,= bedraagt,
- de draagkracht van de man € 734,= bedraagt, en
- de draagkracht van de vrouw € 357,= bedraagt.
4.11
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien, moet de man tot het bedrag van zijn draagkracht (€ 734,=) bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
4.12
Voor aftrek van een zorgkorting is in dit geval geen plaats. Nog daargelaten dat een zorgkorting vanwege het draagkrachttekort niet (volledig) verzilverd zou kunnen worden, ziet de rechtbank in dit geval aanleiding om het zorgkortingspercentage vast te stellen op 0%. Zoals de vrouw onweersproken heeft gesteld, is er sinds september 2023 namelijk geen enkele vorm van contact tussen de man en de kinderen en heeft de man geen enkel aandeel in de zorg voor de kinderen (gehad). De rechtbank voorziet ook niet dat hier op korte termijn verandering in komt.
4.13
Kortom, de rechtbank zal bepalen dat de man met ingang van 1 november 2023 ten behoeve van de kinderen een onderhoudsbijdrage van € 734,= aan de vrouw moet betalen, wat neerkomt op € 367,= per kind per maand.
Proceskosten
4.14
Gelet op de relatie tussen partijen zal de rechtbank de proceskosten compenseren in de zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank,
verklaart voor recht dat de vrouw van rechtswege alleen belast is met het gezag over de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2019 en
[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2021;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van 1 november 2023 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de hiervoor genoemde minderjarigen aan de vrouw – voor de toekomst bij vooruitbetaling – een bedrag van € 367,= per kind per maand moet voldoen;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Vlieger, rechter, en, in tegenwoordigheid van mr. Mandemakers, in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019.
2.Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Trb. 1997, 299).
3.Vlg. Hoge Raad 31 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5319.