ECLI:NL:RBZWB:2024:4537

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
C/02/416592 / FA RK 23-5659 en C/02/422178 / JE RK 24-848
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking over toekomstperspectief en schorsing ouderlijk gezag in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in een jeugdzorgkwestie betreffende de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010. De rechtbank heeft de verzoeken van de pleegouders om het ouderlijk gezag van de vader te beëindigen en om de GI of de pleegouders als voogd aan te stellen, aangehouden tot 15 september 2024. De vader, die het gezag uitoefent, heeft bezwaar gemaakt tegen de verzoeken van de pleegouders en verzoekt om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] al meer dan twee jaar bij de pleegouders woont en dat de vader niet in staat is om zijn verantwoordelijkheden als ouder adequaat te vervullen. De rechtbank heeft de vader in de uitoefening van het gezag over [minderjarige] geschorst en de GI belast met de voorlopige voogdij. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat deze niet meer relevant zijn na de schorsing van het gezag van de vader. De rechtbank benadrukt het belang van duidelijkheid en stabiliteit voor [minderjarige] en de noodzaak om haar belangen voorop te stellen in deze complexe situatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Breda
Zaaknummers: C/02/416592 / FA RK 23-5659 en C/02/422178 / JE RK 24-848
Datum uitspraak: 18 juni 2024
Nadere beschikking van de meervoudige kamer
in de zaken van
[pleegouder 1] EN [pleegouder 2],
hierna te noemen de pleegouders,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. A.J. van Steensel te Den Haag,
(verzoekers in de zaak met zaaknummer: C/02/416592 / FA RK 23-5659),
en
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
statutair gevestigd te Amsterdam,
(verzoekster in de zaak met zaaknummer: C/02/422178 / JE RK 24-848),
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt in alle twee de zaken als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend geheim adres,
advocaat: mr. S. Klootwijk te Breda,
voorheen advocaat: mr. F.J.V.H. Stoffels te Zevenbergen, onttrokken op 1 februari 2024,
drs. [bijzondere curator],
kantoorhoudende te [woonplaats] ,
in haar hoedanigheid als bijzondere curator over [minderjarige] ,
hierna te noemen de bijzondere curator,
De rechtbank merkt in de zaak C/02/416592 / FA RK 23-5659 tevens als belanghebbende aan: de GI.
De rechtbank merkt in de zaak C/02/422178 / JE RK 24-848 tevens als belanghebbenden aan: de pleegouders.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedures gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1
C/02/416592 / FA RK 23-5659
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 4 december 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlage van de pleegouders;
- de brief van mr. Stoffels van 6 december 2023;
- de in deze zaak gegeven beschikking van 10 januari 2024, hersteld bij beschikking van 19 januari 2024;
- het e-mailbericht van de Raad van 24 januari 2024;
- het verslag van de bijzondere curator van 29 januari 2024, als aanvulling op haar (eerdere) verslag van 25 oktober 2023 ingebracht in de zaak met zaaknummer C/02/409922 / JE RK 23-898;
- het e-mailbericht van de griffier van deze rechtbank van 31 januari 2024;
- het F2-formulier van mr. Stoffels van 1 februari 2024;
- het F2-formulier van mr. Klootwijk van 5 februari 2024;
- de brief van de GI met twee bijlagen van 21 maart 2024;
- het e-mailbericht van mr. Klootwijk van 14 mei 2024;
- het e-mailbericht van mr. Van Steensel van 15 mei 2024;
- het op 16 mei 2024 ontvangen verweerschrift met bijlagen van de vader tevens houdende zelfstandige verzoeken;
- het e-mailbericht met bijlage van mr. Van Steensel van 17 mei 2024;
- het gewijzigd verzoek van de pleegouders van 23 mei 2024;
- de brief van mr. Klootwijk van 24 mei 2024;
- het F9-formulier met bijlage van mr. Klootwijk van 27 mei 2024.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling aan partijen vermeld zal het onderzoeksverslag van de bijzondere curator van 25 oktober 2023, hoewel niet ingebracht in deze procedure maar in de reeds afgedane procedure bekend onder zaaknummer C/02/409922 / JE RK 23-898, in de onderhavige procedure worden meegenomen vanwege de relevantie van dit stuk voor de beoordeling van de voorliggende verzoeken.
1.2
C/02/422178 / JE RK 24-848
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de GI met bijlagen van 30 april 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 2 mei 2024;
- het e-mailbericht van mr. Klootwijk van 14 mei 2024;
- het e-mailbericht van mr. Van Steensel van 15 mei 2024;
- de toetsing voorgenomen besluit verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing na twee jaar van de Raad van 16 mei 2024.
1.3
Door de vader is bezwaar gemaakt tegen een gelijktijdige mondelinge behandeling van de zaken. De rechtbank heeft dit bezwaar met alle betrokken partijen besproken, waarna zij heeft besloten om het bezwaar van de vader af te wijzen. De rechtbank is van oordeel dat beide zaken voldoende samenhang vertonen en dat betrokkenen tijdig op de hoogte zijn gesteld van een voorgenomen gezamenlijke behandeling. De zaken zijn op 28 mei 2024 aldus gelijktijdig door de meervoudige kamer van de rechtbank met gesloten deuren mondeling behandeld.
Daarbij waren aanwezig:
- de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bijzondere curator;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
Daarnaast was tijdens de mondelinge behandeling, met bijzondere toestemming van de rechtbank, als toehoorder aanwezig mevrouw [naam 1] , partner van de vader.
1.4
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. [minderjarige] heeft hiervan gebruik gemaakt. De voorzitter van de meervoudige kamer van de rechtbank, tevens kinderrechter, heeft [minderjarige] op 23 mei 2024 via Teams, in aanwezigheid van de bijzondere curator, gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de vader. De moeder van [minderjarige] is overleden op [datum] 2021.
2.2
[minderjarige] verblijft sinds 20 november 2021 bij de pleegouders (oom en tante moederszijde).
2.3
Bij beschikking van 7 juli 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 7 juli 2023. Tevens is bij die beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 7 januari 2023. Deze maatregelen zijn nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van
13 december 2023 tot 7 juli 2024.
De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen voormelde beschikking van 13 december 2023. Bij beschikking van het Gerechtshof Den Bosch van 16 mei 2024 is de beschikking van deze rechtbank bekrachtigd voor zover aan hoger beroep onderworpen en is hetgeen meer of anders is verzocht afgewezen.
2.4
Bij verzoekschrift van 1 december 2023 (in de zaak met zaaknummer C/02/416592 / FA RK 23-5659) hebben de pleegouders - kort samengevat - een verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader ingediend.
Bij beschikking van 10 januari 2024, hersteld bij beschikking van 19 januari 2024, is het verzoek van de pleegouders aangehouden tot de mondelinge behandeling van 8 februari 2024 van de meervoudige kamer van deze rechtbank. Daarnaast is drs. [bijzondere curator] (opnieuw) als bijzondere curator over [minderjarige] benoemd.
Op verzoek van de Raad, en met instemming van alle betrokken partijen, is de mondelinge behandeling van het verzoek van de pleegouders uitgesteld en verplaatst naar 28 mei 2024.
2.5
Bij verzoekschrift van 30 april 2024 (in de zaak met zaaknummer C/02/422178 / JE RK 24-848) heeft de GI - kort samengevat - verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor een jaar.

3.De verzoeken

3.1
C/02/416592 / FA RK 23-5659
De pleegouders verzoeken de rechtbank (voorwaardelijk) - na wijziging van het eerdere gedane verzoek - om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om op grond van artikel 1:267, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW):
I. het ouderlijk gezag van de vader over [minderjarige] te beëindigen;
II. primair de GI, subsidiair de pleegouders te benoemen tot voogd over [minderjarige] ;
III. de vader te veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de voogden over het gevoerde bewind over het vermogen van [minderjarige] ;
IV. de griffier te verzoeken om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van de ten deze te wijzen beslissing in het centraal gezagsregister.
De vader is het niet eens met de verzoeken van de pleegouders en verzoekt deze verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen. Bij wijze van zelfstandige verzoeken verzoekt de vader de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen, subsidiair te bepalen dat [minderjarige] in een ander pleeggezin, buiten het huidige netwerk wordt geplaatst, waarbij er een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] zal worden vastgesteld, in goede justitie te bepalen;
II. een beslissing te nemen over het perspectiefbesluit van de GI, in die zin dat [minderjarige] niet meer bij de pleegouders zal verblijven.
3.2
C/02/422178 / JE RK 24-848
De GI verzoekt de rechtbank om bij beschikking:
I. op grond van artikel 1:260, tweede lid, van het BW de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar;
II. op grond van artikel 1:265c, tweede lid, van het BW de machtiging te verlengen om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleeggezin voor de duur van een jaar;
III. de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1
Standpunt [minderjarige]
heeft in het gesprek met de voorzitter van de meervoudige kamer, in het bijzijn van de bijzondere curator, kort samengevat, verteld dat de relatie tussen haar ouders niet goed was. Er hebben zich diverse incidenten tussen haar ouders voorgedaan en haar moeder is meerdere keren bij haar vader weggegaan. Haar moeder ging dan vaak naar de pleegouders. [minderjarige] ging altijd met haar moeder mee, en wilde dit ook. Zij wilde niet alleen thuis met haar vader zijn. Nadat [minderjarige] bij de pleegouders is komen te wonen, had zij in eerste instantie nog wel behoefte aan contact met haar vader. Zij heeft op 19 maart 2024 een gesprek met haar vader gehad. Dit gesprek heeft bij haar de deur tot contact met haar vader dicht gedaan. Zij wil nu geen contact meer. [minderjarige] wil bij de pleegouders blijven wonen. Ook wil [minderjarige] dat het gezag van haar vader wordt beëindigd en dat de GI belast wordt met de voogdij over haar. Er speelt heel veel, en [minderjarige] vindt dit ingewikkeld. Ze wil graag duidelijkheid krijgen over de plek waar zij gaat wonen en wie het gezag over haar krijgt.
4.2
Standpunt bijzondere curator
De bijzondere curator heeft, in aanvulling op haar eerdere verslag van 25 oktober 2023, naar voren gebracht dat de huidige situatie, waarin [minderjarige] nog steeds in onzekerheid verkeert over haar toekomstperspectief en de gezagspositie van de vader, zwaar op [minderjarige] drukt en bijna niet meer voor haar te dragen is. [minderjarige] zit al lange tijd in een spanningsvolle situatie die haar enorm veel energie kost. In december 2023 was [minderjarige] extreem vermoeid. De huisarts heeft [minderjarige] toen onderzocht. Gebleken is dat [minderjarige] fysiek niets mankeerde. Zij wordt echter mentaal overbelast. [minderjarige] geeft ook zelf aan dat zij de hele situatie erg veel vindt allemaal. Ze wil graag dat de rechtszaken stoppen en dat er rust en duidelijkheid komt. Dat zou haar, volgens eigen zeggen, pas echt opluchten. [minderjarige] bungelt aan een elastiek dat steeds verder uitrekt. De bijzondere curator kan niet aangeven wanneer het elastiek knapt, maar voorziet hierin een groot risico. [minderjarige] blijft bij hetgeen zij eerder heeft aangegeven. Haar mening hierover, alsook de wijze waarop zij de situatie ervaart, is in de afgelopen maanden niet veranderd. [minderjarige] wil graag bij de pleegouders blijven wonen en dat er geen besluiten meer aan de vader worden voorgelegd. [minderjarige] vindt de sfeer bij de pleegouders prettig en vertrouwt hun. Tot nu toe heeft [minderjarige] alles met de pleegouders kunnen bespreken, en ze denkt dat dit in toekomst ook goed kan blijven gaan. Zeker omdat ze door de psychologische ondersteuning van [kinderpsycholoog] beter leert communiceren. Ook denkt [minderjarige] dat [naam 2] , de oudste dochter van de pleegouders, en de jeugdzorgwerker van de GI haar goed kunnen helpen als het ooit een keer moeilijk zou zijn. [minderjarige] vindt het lastig dat de vader over belangrijke dingen moet beslissen. Volgens [minderjarige] werkt dit niet omdat de vader geen contact met haar heeft, niet weet wat voor haar belangrijk is, niet met haar overlegt en evenmin met haar pleegouders. Als er iets is, moet de GI hierover in overleg met de vader gaan. Dat duurt erg lang en functioneert volgens [minderjarige] ook niet. Bepaalde zaken, zo als een bank pas voor [minderjarige] zelf, komen niet van de grond of blijven veel te lang voort slepen.
4.3
Standpunt pleegouders
Door en namens de pleegouders is aangevoerd dat uit de voorliggende stukken voldoende blijkt dat het perspectief van [minderjarige] is gelegen bij de pleegouders. [minderjarige] geeft al langere tijd consequent aan dat zij niet naar haar vader terug wil. Met uitzondering van het gesprek op
19 maart 2024 heeft er tussen [minderjarige] en de vader al tweeënhalf jaar geen contact plaatsgevonden. Dit gesprek was voor [minderjarige] bovendien dermate teleurstellend dat zij heeft besloten geen enkel contact meer met haar vader te willen hebben.
De aanvaardbare termijn van [minderjarige] , te weten de periode die een kind kan overbruggen waarin hij/zij onduidelijkheid ervaart over zijn/haar toekomstperspectief, is bovendien ruimschoots verstreken. [minderjarige] verkeert al lange tijd in onzekerheid over haar toekomst, waarvan zij veel stress en spanningen ervaart zich thans uitend in buikpijnklachten. Zij heeft duidelijkheid nodig over haar toekomstperspectief en vraagt daar ook herhaaldelijk om.
De vader neemt zijn verantwoordelijkheid als gezaghebbende ouder niet. Hij toont geen interesse in [minderjarige] , onderhoudt geen contact met haar en blijft zich verzetten tegen de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders. Daarnaast houdt de vader het contact met de pleegouders af, waardoor besluitvorming over [minderjarige] niet rechtstreeks tussen de vader en de pleegouders kan plaatsvinden. Ook met betrokkenheid van de GI is het moeilijk om toestemming en/of medewerking van de vader te krijgen als zijn toestemming vereist is.
Eind 2023 heeft de Raad reeds aangegeven dat het zeker is dat het perspectief van [minderjarige] niet is gelegen bij de vader, maar bij de pleegouders. Ook door de GI is in januari 2024 een perspectiefbesluit genomen, waarbij is bepaald dat het perspectief van [minderjarige] is gelegen bij de pleegouders. De Raad heeft hierin aanleiding gezien om onderzoek te doen naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel waarvoor volgens de Raad nog slechts een kort aanvullend onderzoek nodig was. Tot op heden is het onderzoeksrapport van de Raad echter nog steeds niet gereed. Dit is geenszins in het belang van [minderjarige] . Zij heeft duidelijkheid nodig over de plek waar zij tot aan haar volwassenheid gaat opgroeien alsook de gezagspositie van de vader. Door de situatie is [minderjarige] klem en verloren geraakt. Dit maakt dat de uitkomsten van het onderzoek van de Raad, ondanks dat de Raad aangeeft zijn onderzoek bijna afgerond te hebben, niet langer kunnen worden afgewacht. Voldoende is gebleken dat aan de vereisten van artikel 1:267 van het BW, waarop het verzoek van de pleegouders is gebaseerd, en aan de vereisten van artikel 8 van het EVRM wordt voldaan. De ontwikkeling van [minderjarige] zal verder worden geschaad als de vader nog langer zijn gezag zou behouden.
Indien door de rechtbank vooralsnog geen beslissing wordt genomen op het verzoek van de pleegouders tot beëindiging van het gezag van de vader, kunnen de pleegouders instemmen met een toewijzing van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] .
4.4
Standpunt vader
Door en namens de vader is naar voren gebracht dat op het rapport van de Raad moet worden gewacht voordat de rechtbank een deugdelijke beslissing op het verzoek van de pleegouders tot gezagsbeëindiging kan nemen. Dit klemt temeer nu uit gesprekken met de vader en de raadsonderzoeker is gebleken dat de Raad een fundamenteel andere visie heeft op de vader, zijn vaderschap en zijn gezag dan andere instanties, zoals de GI. Daar komt een positief beeld naar voren en het falen van instanties, waaronder met name Veilig Thuis. Het tot op heden ontbreken van een raadsrapport kan en mag bovendien niet ten nadele van de vader werken, in die zin dat het gezag over [minderjarige] op dit moment naar de GI dan wel de pleegouders gaat. De Raad heeft overigens toegezegd op korte termijn met een rapport te komen.
Ondanks dat de uitkomsten van het raadsonderzoek nog onbekend zijn, kan de vader op voorhand niet instemmen met het verzoek van de pleegouders tot beëindiging van zijn gezag over [minderjarige] , alsmede met de overdracht van de voogdij over [minderjarige] noch aan de pleegouders noch aan de GI. Volgens de vader dient hij zijn gezag over [minderjarige] te behouden. Hij is in staat om zijn gezag over [minderjarige] uit te voeren en heeft hierin ook altijd zijn verantwoordelijk genomen, ook op het moment dat [minderjarige] bij de pleegouders is gaan wonen. De pleegouders en de GI maken het de vader echter onmogelijk om zijn gezag uit te oefenen. Daarnaast is de vader in staat om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen, zoals het verleden heeft uitgewezen. Ook nu heeft de vader (nog steeds) de liefde, tijd en ruimte voor [minderjarige] . Bovendien heeft de vader een partner met wie hij samen voor [minderjarige] kan zorgen. Op die manier kan [minderjarige] , ondanks de twee verloren jaren door de uithuisplaatsing, uitgroeien tot een stabiele vrouw. De vader acht het dan ook onbegrijpelijk en onnavolgbaar dat er door de GI geen onderzoek tot terugplaatsing van [minderjarige] is gedaan en de stappen die hiervoor nodig zijn. De vader staat open voor contactherstel met [minderjarige] en heeft het gesprek met [minderjarige] op 19 maart 2024 juist als positief ervaren. Dat [minderjarige] dit gesprek anders heeft ervaren, kwam voor de vader als een verrassing en doet hem pijn. De vader herkent zich ook niet in de weergave van het gesprek, zoals door [minderjarige] achteraf geschetst.
[minderjarige] wordt in haar ontwikkeling bedreigd zolang zij bij de pleegouders woont, waarbij de vader vreest voor haar toekomst. De vader kan zich dan ook niet verenigen met het door de GI genomen perspectiefbesluit, waarbij is bepaald dat het perspectief van [minderjarige] is gelegen bij de pleegouders, en maakt hiertegen bezwaar op grond van artikel 1:262b van het BW. Vanwege twee autistische kinderen waaraan de pleegouders hun handen vol hebben, kunnen de pleegouders onvoldoende tijd en aandacht besteden aan [minderjarige] . Het gezin woont in een zeer kleine woning waar nauwelijks plaats is voor privacy dan wel een eigen plek voor [minderjarige] . Ook hebben de pleegouders de tijd noch de capaciteit om [minderjarige] te helpen met haar huiswerk op het schoolniveau VWO en haar persoonlijke ontwikkeling. Daarbij twijfelt de vader aan de opvoedcapaciteiten van met name de pleegmoeder, heeft de vader sterk het vermoeden dat [minderjarige] door beide pleegouders negatief wordt beïnvloedt en onder druk wordt gezet en is de vader het niet eens met de opvoeding van [minderjarige] volgens de Indonesische cultuur. Daarnaast heeft de vader het vermoeden dat sprake is van financieel misbruik door de pleegouders betreffende de nalatenschap van de moeder. Ten tijde van het overlijden van de moeder is meer dan € 70.000,- verdwenen uit het vermogen van de moeder en nog eens duizenden euro’s aan spullen, waaronder sieraden. Daarbij lijkt het erop dat de pleegouders het vermogen van de moeder hebben verduisterd dan wel hierin een rol hebben gespeeld. De pleegouders en hun oudste dochter zijn over de weggesluisde bedragen inmiddels aangeschreven. Bij geen tijdige of volledige betaling zal de vader overgaan tot dagvaarden.
De vader kan instemmen met het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , maar niet met het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . De opvoedsituatie die de pleegouders aan [minderjarige] bieden is onvoldoende veilig en [minderjarige] wordt in haar ontwikkeling geschaad bij een nog langer verblijf bij de pleegouders. Alleen de vader kan [minderjarige] een beschermende omgeving bieden. Indien desondanks tot een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing wordt overgegaan, dient [minderjarige] in een ander pleeggezin te worden geplaatst, waarbij serieus ingezet gaat worden op contactherstel tussen de vader en de [minderjarige] en een passende omgangsregeling wordt vastgesteld. Tot het gesprek van 19 maart 2024 heeft [minderjarige] altijd open gestaan voor contact met de vader.
4.5
Standpunt GI
De vertegenwoordigsters van de GI hebben te kennen gegeven dat bij de laatste beschikking van 13 december 2023 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] zijn verlengd tot 7 juli 2024 omdat de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] ongewijzigd waren. [minderjarige] had geen contact met de vader en had last van onduidelijkheid en onzekerheid over haar verblijfplaats en het gezag van de vader.
In januari 2024 heeft de GI een perspectiefbesluit over [minderjarige] genomen en is besloten dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de vader, maar bij de pleegouders is gelegen. Bij dit besluit is de mening van de vader, [minderjarige] en de pleegouders meegenomen alsook het advies van de bijzondere curator, de overwegingen van de kinderrechter in de beschikking van
13 december 2023 en de visie van de Raad zoals naar voren gebracht tijdens de mondelinge behandeling van 13 december 2023. Het is de vader vanaf het moment dat [minderjarige] bij de pleegouders is komen te wonen niet gelukt om zich over zijn eigen problemen met de pleegouders heen te zetten en het belang van [minderjarige] voorop te stellen. Met de vader is meermaals gesproken over contactherstel tussen hem en [minderjarige] om zo te onderzoeken of een thuisplaatsing gerealiseerd kan worden. De vader heeft bij voortduring aangegeven alleen contact met [minderjarige] te willen onder zijn voorwaarden, namelijk dat zij niet meer bij de pleegouders woont en geen contact met hen heeft. Nog los van de omstandigheid dat dit geen realistische voorwaarden zijn, heeft dit ertoe geleid dat niet gewerkt kon worden aan een opbouw in het contact tussen de vader en [minderjarige] en daarbij te onderzoeken of een terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader mogelijk was.
Ondanks het genomen perspectiefbesluit ervaart [minderjarige] nog steeds last van de onduidelijkheid en onzekerheid over de plek waar zij tot aan haar volwassenheid gaat opgroeien als ook de rol van de vader in haar leven. [minderjarige] wil bij haar pleegouders blijven wonen. Ze wil niet naar de vader of een ander pleeggezin. Ook wil [minderjarige] dat haar vader niet langer belast is met het gezag over haar. Het gesprek dat [minderjarige] op 19 maart 2024 met haar vader heeft gevoerd, dat als aanleiding had dat de vader geld van de grootouders persoonlijk aan [minderjarige] wilde overhandigen, heeft bij [minderjarige] bovendien de deur tot contact met de vader dicht gedaan. In tegenstelling tot de vader heeft [minderjarige] het gesprek met de vader als zeer onprettig en teleurstellend ervaren. [minderjarige] heeft na dit gesprek aangegeven dat zij geen contact meer met de vader wil. Dit maakt dat de GI op dit moment niet actief inzet op contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. Met het gesprek van 19 maart 2024 is een poging tot contactherstel gedaan, maar dit heeft bij [minderjarige] niet geleid tot een opening. Wel blijft het contact met de vader een aandachtspunt in de gesprekken die de jeugdzorgwerker met [minderjarige] voert.
[minderjarige] heeft baat bij de behandeling van [kinderpsycholoog] , waarbij de EMDR-behandeling inmiddels is afgerond. Ze doet enorm haar best op school, en sport daarnaast. [minderjarige] houdt zich aldus tot op heden overeind, maar de huidige situatie vraagt veel van haar. De zittingen bij de rechtbank geven haar veel onrust en ze is bang dat ze niet bij de pleegouders mag blijven. Ook heeft [minderjarige] last van zaken die voor haar geregeld moeten worden, en het overleg dat hierover met de vader moet plaatsvinden. Ook dit brengt druk en spanningen voor haar mee.
Zolang een beslissing op het verzoek van de pleegouders tot gezagsbeëindiging uitblijft, is het van belang dat de GI ter waarborging van de belangen van [minderjarige] middels een ondertoezichtstelling betrokken blijft en dat het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders wordt verzekerd middels een machtiging tot uithuisplaatsing.
De GI dient nog nader te onderzoeken wat het beheer van het vermogen van [minderjarige] , indien het gezag van de vader zou worden beëindigd en besloten zou worden om de voogdij over [minderjarige] bij de GI te beleggen, met zich brengt gezien de financiële kwestie die tussen de vader en de pleegouders op dit moment speelt en of zij daartoe voldoende uitgerust is. Gelet hierop gaat de voorkeur van de GI op dit moment uit naar een schorsing van het gezag van de vader in plaats van een definitieve beëindiging van het gezag van de vader, waarbij de GI gedurende de schorsing van het gezag van de vader bereid is om de voogdij over [minderjarige] uit te voeren. Over de periode na een schorsing, indien het tot een gezagsbeëindiging zal komen, wenst de GI zich te beraden.
4.6
Standpunt Raad
De vertegenwoordigster van de Raad heeft aangevoerd dat het onderzoek van de Raad een langere duur heeft dan gebruikelijk. Dit heeft te maken met verschillende factoren, zoals het hoger beroep dat de vader had ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van
13 december 2023 als ook het gesprek dat tussen de vader en [minderjarige] heeft plaatsgevonden op 19 maart 2024. De Raad wilde de uitkomsten hiervan meenemen in zijn onderzoek omdat dit belangrijke informatie geeft. De vertegenwoordigster van de Raad kan geen datum geven waarop het rapport van de Raad gereed zal zijn. Zij heeft echter geen aanwijzingen dat het onderzoek van de Raad nog lange tijd in beslag zal nemen, en vermoedt aldus dat snel richting afronding zal worden overgegaan. Gezien het feit dat de Raad nog bezig is met zijn onderzoek, is het van belang dat de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] worden verlengd. Dit zodat de belangen van [minderjarige] gewaarborgd blijven tijdens het onderzoek van de Raad. Over de gezagsbeëindiging kan de Raad zich vooralsnog niet uitlaten.

5.De beoordeling

Ten aanzien van C/02/416592 / FA RK 23-5659
De rechtbank stelt vast dat de pleegouders een verzoek ex artikel 1:266, eerste lid, sub a, van het BW juncto artikel 1:267, eerste lid, van het BW tot beëindiging van het gezag van de vader en tevens een verzoek ex artikel 1:275, derde lid, van het BW tot benoeming van een voogd hebben ingediend.
5.1
Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het BW kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. a) een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b) de ouder het gezag misbruikt.
In artikel 1:267, eerste lid, van het BW is bepaald dat beëindiging van het gezag kan worden uitgesproken op verzoek van de Raad of het Openbaar Ministerie. Tevens is degene die niet de ouder is en de minderjarige gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, bevoegd tot het doen van het verzoek indien de Raad niet tot een verzoek overgaat.
De rechtbank stelt vast dat, aangezien [minderjarige] al tweeënhalf jaar verblijft in het gezin van de pleegouders en de Raad (tot op heden) niet is overgegaan tot het indienen van een verzoek, de pleegouders op de voet van artikel 1:267, eerste lid, van het BW ontvangen kunnen worden in hun verzoek tot gezagsbeëindiging.
5.2
Het perspectiefbesluit en de geschillenregeling
De GI heeft op 15 januari 2024 een besluit genomen over het perspectief van [minderjarige] en bepaald dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt. De pleegouders kunnen zich verenigen met dit besluit. De vader niet en maakt tegen dit verzoek bezwaar ex artikel 1:262b van het BW, waarbij de vader de rechtbank heeft verzocht om een beslissing te nemen over het perspectiefbesluit, in die zin dat [minderjarige] niet meer bij de pleegouders zal verblijven.
Op grond van artikel 1:262b van het BW kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen aan de kinderrechter worden voorgelegd, uitgezonderd gedragingen als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet.
De Hoge Raad heeft op 1 september 2023 een uitspraak gedaan over de vraag of een perspectiefbesluit als een geschil als bedoeld in artikel 1:262b van het BW aan de (kinder)rechter kan worden voorgelegd (ECLI:NL:HR:2023:1148). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat dit niet kan. De wet geeft namelijk geen mogelijkheid om een procedure te starten die uitsluitend bedoeld is om een perspectiefbesluit te laten toetsen. De geschillenregeling van artikel 1:262b van het BW kan daarvoor dus niet worden gebruikt. Een rechter kan een perspectiefbesluit wel beoordelen in een procedure waarin hij over iets anders beslist waarbij ook het perspectief van een kind meespeelt. Bijvoorbeeld in een procedure over de beëindiging van het ouderlijk gezag, over de verlenging van een ondertoezichtstelling en/of een machtiging tot uithuisplaatsing, of over de vaststelling of wijziging van een omgangsregeling binnen een ondertoezichtstelling.
Dit maakt dat de vader in zijn op de geschillenregeling gegrond verzoek omtrent het perspectiefbesluit niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank zal het perspectiefbesluit wel beoordelen in het kader van het verzoek van de pleegouders om het gezag van de vader te beëindigen.
5.3
Opgroeiperspectief
Het Gerechtshof Den Bosch heeft in de recente beschikking van 16 mei 2024 met betrekking tot de (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders het volgende overwogen.
“7.13. [minderjarige] heeft een ingrijpende periode van enkele jaren achter de rug, waarin ze,
kortgezegd. te maken heeft gehad met relatieproblemen tussen de ouders, de ziekte en het
overlijden van haar moeder en uiteindelijk het contactverlies met haar vader.
De vader heeft om hem moverende redenen het contact tussen [minderjarige] en de pleegouders
afgewezen, hetgeen onveranderd is gebleven, waardoor er lange tijd geen contact tussen de
vader en [minderjarige] heeft plaatsgevonden. [minderjarige] wordt hierdoor noodgedwongen in een lastige
positie tussen de vader en de pleegouders geplaatst.
Als gevolg van genoemde feiten en omstandigheden wordt [minderjarige] ernstig in haar
ontwikkeling bedreigd en is het belangrijk dat er de nodige hulpverlening voor [minderjarige] kan
worden ingezet. Deze hulpverlening, waaronder traumabehandeling kan op dit moment
echter onvoldoende van de grond komen, omdat [minderjarige] last heeft van de onzekerheid of zij in de toekomst bij de pleegouders mag blijven.
7.14.
[minderjarige] verblijft al ruim twee jaar bij de pleegouders in [woonplaats] , waar zij haar leven opnieuw heeft opgebouwd. Zij gaat in [woonplaats] naar het gymnasium, heeft vrienden
gemaakt en zij is aangesloten bij een volleybalvereniging.
[minderjarige] geeft consistent en duidelijk aan dat zij bij de pleegouders wil blijven wonen en dat zij
niet terug naar de vader wil gaan. Zij heeft veiligheid, rust en steun gevonden bij haar
pleegouders en zij voelt zich er prettig.
Het gesprek dat [minderjarige] onlangs met de vader heeft gehad, lijkt haar mening hierin te hebben
versterkt. [minderjarige] heeft het gesprek als onprettig ervaren en zij lijkt de vader op dit moment
volledig af te wijzen.
7.15.
Alhoewel het invoelbaar is dat de vader graag zou zien dat [minderjarige] weer bij hem komt
wonen, kan hiervan, in de hiervoor genoemde omstandigheden, geen sprake zijn. [minderjarige] heeft al veel verlieservaringen in haar leven opgedaan. Om haar op dit moment uit haar inmiddels vertrouwde omgeving weg te halen, wordt niet in haar belang geacht en zou opnieuw een ingrijpende en stressvolle ervaring voor haar zijn.
De vader heeft weliswaar zijn zorgen geuit over het pleeggezin waar [minderjarige] verblijft, maar
vanuit de raad, de GI en de bijzondere curator worden deze zorgen niet bevestigd, zodat dit
niet tot een andere beslissing kan leiden.
Voor [minderjarige] is het met name van belang dat er snel duidelijkheid en rust ontstaat, zodat zij
(verder) kan gaan werken aan haar traumagerelateerde problematiek. De therapie die zij
krijgt kan op dit moment onvoldoende effect sorteren, vanwege de onzekerheid die zij nu
ervaart.
Het hof hoopt dat er vanuit die rust op termijn weer een opening bij [minderjarige] zal ontstaan om
het contact met de vader aan te gaan.
De pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling nogmaals benadrukt dat zij het
contact tussen [minderjarige] en de vader heel belangrijk vinden en dat zij [minderjarige] stimuleren om het
contact met de vader aan te gaan. Het hof ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen.
Een plaatsing van [minderjarige] in een ander pleeggezin kan op grond van de hiervoor genoemde
feiten en omstandigheden evenmin in het belang van [minderjarige] worden geacht, daargelaten dat
het hof hierover geen beslissing kan nemen.
Ook hetgeen de vader verder nog naar voren heeft gebracht, kan niet tot een andere
beslissing leiden.”
De rechtbank onderschrijft deze overwegingen van het Gerechtshof Den Bosch, en maakt deze tot de hare. Daarbij is voor de rechtbank voldoende vast komen te staan dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt en dat de aanvaardbare termijn voor een terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader is verstreken. [minderjarige] woont inmiddels tweeënhalf jaar bij de pleegouders en zij vormen een stabiele factor in haar leven. De pleegouders bieden [minderjarige] een veilige en vertrouwde thuishaven, en [minderjarige] is in het gezin van de pleegouders gegroeid. De ontwikkeling van [minderjarige] heeft zich binnen het pleeggezin voortgezet; zij gaat naar school, heeft vrienden en is lid van een volleybalvereniging. [minderjarige] spreekt al lange tijd consistent de wens uit dat zij bij de pleegouders wil opgroeien, en het gesprek dat [minderjarige] met de vader op 19 maart 2024 heeft gevoerd heeft hierin geen verandering gebracht. [minderjarige] heeft dit gesprek als onprettig en intimiderend ervaren en wijst iedere vorm van contact met de vader op dit moment af. Voor [minderjarige] is het van groot belang dat haar duidelijkheid wordt geboden over de plek waar zij gaat opgroeien alsook de rol van haar pleegouders en de vader in haar leven. De onduidelijkheid die [minderjarige] hierover tot op heden ervaart belast [minderjarige] enorm, leidt tot veel onrust en spanningen die zich uiten in fysieke klachten (vermoeidheid en buikpijn) en belemmert haar in de voortgang van de therapie die zij krijgt, waarbij gewerkt wordt aan traumagerelateerde problematiek. [minderjarige] kan dan ook niet langer wachten op duidelijkheid over haar opvoedperspectief. Het perspectief van [minderjarige] is gelegen in het gezin van de pleegouders en een voorzetting van het verblijf bij de pleegouders komt naar het oordeel van de rechtbank het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] .
De verzoeken van de vader om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen dan wel subsidiair te bepalen dat [minderjarige] in een ander pleeggezin, buiten het huidige netwerk wordt geplaatst, zullen dan ook worden afgewezen.
5.4
Beëindiging gezag
Een gezagsbeëindiging is een zeer ingrijpende maatregel, die een zorgvuldige belangenafweging vergt. De Raad is eind 2023 / begin 2024 een onderzoek gestart naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van de vader, maar heeft zijn onderzoek tot op heden nog niet afgerond. De rechtbank is van oordeel dat de uitkomsten van het raadsonderzoek moeten worden afgewacht. Dit klemt temeer nu de GI, als beoogd voogd, tijdens de mondelinge behandeling te kennen heeft gegeven nog nader te willen onderzoeken wat het beheer van het vermogen van [minderjarige] met zich brengt gezien de financiële kwestie die tussen de vader en de pleegouders op dit moment speelt en of zij daartoe voldoende uitgerust is.
De rechtbank zal een beslissing op de verzoeken van de pleegouders dan ook aanhouden, en wel tot de pro forma datum 15 september 2024. Met deze termijn wordt zowel de Raad als de GI voldoende tijd gegeven voor hun onderzoek. De Raad en de GI worden verzocht om uiterlijk op de pro forma datum de rechtbank te berichten over hun onderzoek en de huidige stand van zaken, waarna de zaak - onder opvraag van de verhinderdata van de advocaat van de pleegouders en de advocaat van de vader – (zonodig) opnieuw op een mondelinge behandeling zal worden ingepland.
5.5
Schorsing gezag en voorlopige voogdij
Ingevolge artikel 1:268 van het BW kan de rechtbank een ouder geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag schorsen, indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 266, eerste lid, aanhef en onder a van het BW is vervuld, namelijk dat de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding als bedoeld in artikel 1:247, eerste lid, van het BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen. Betreft de schorsing een ouder die alleen het gezag uitoefent, dan belast de rechtbank een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, met de voorlopige voogdij over de minderjarige. De gecertificeerde instelling heeft de bevoegdheden van een voogd.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:268, eerste lid, onder a van het BW wordt voldaan. Het uitoefenen van het gezag door de vader vormt een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] . De vader is al tweeënhalf jaar niet meer als opvoeder in het leven van [minderjarige] betrokken. [minderjarige] ervaart veel zorgen, druk en spanningen over (praktische) zaken die voor haar geregeld moeten worden en het overleg dat hierover met de vader moet plaatsvinden verloopt, ondanks de betrokkenheid van de GI hierin, moeizaam. Tussen de pleegouders en de vader is sprake van een zeer verstoorde verstandhouding en moeizame samenwerking met veel onderling wantrouwen. Binnen de ondertoezichtstelling is het tot op heden niet gelukt om hierin verbetering te brengen. [minderjarige] zit klem in de situatie tussen de vader en de pleegouders, wat haar enorm belast. De rechtbank acht het van groot belang dat [minderjarige] zich op haar eigen ontwikkeling kan richten, zonder zich bezig te hoeven houden met zaken die voor haar geregeld moeten worden. De zorgen, druk en spanningen die zij hierover ervaart moeten bij haar worden weggenomen omdat dit schadelijk is voor [minderjarige] . De rechtbank ziet hierin reden om de vader in de uitoefening van het gezag over [minderjarige] te schorsen voor de periode tot op het door de pleegouders ingediende verzoek tot gezagsbeëindiging van de vader zal worden beslist.
Door de schorsing van het gezag van de vader ontstaat een gezagsvacuüm. Op grond van artikel 1:268, derde lid, van het BW zal de rechtbank de GI, met haar gegeven instemming op de mondelinge behandeling, belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige] . De GI kan als neutrale organisatie de belangen van [minderjarige] behartigen en praktische zaken regelen.
5.6
Omgangsregeling
Voor zover de vader heeft verzocht om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] te bepalen, wijst de rechtbank dit verzoek van de vader af. Met het op 19 maart 2024 plaatsgevonden gesprek tussen de vader en [minderjarige] is geprobeerd het contact te herstellen, echter dit is niet gelukt. Hoewel de vader op dit moment wel open staat voor het herstellen van het contact met [minderjarige] , wijst [minderjarige] ieder contact met de vader, op welke wijze dan ook, af. [minderjarige] lijkt weerstand tegen de vader te vertonen vanwege alles wat er de afgelopen jaren is gebeurd en de last die zij daarvan ondervindt en draagt. Daarbij geeft zij duidelijk aan rust te willen om verder te kunnen gaan met haar leven. De rechtbank constateert dan ook dat bij [minderjarige] nu elk draagvlak ontbreekt voor een omgangsregeling met de vader en dat het vastleggen van een omgangsregeling op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] .
Het is aan de pleegouders om [minderjarige] te blijven stimuleren om het contact met de vader aan te gaan, en haar in de omgang met de vader te ondersteunen op het moment dat [minderjarige] aangeeft hieraan behoefte te hebben. Tegelijkertijd zal de ruimte tot contact met de vader bij [minderjarige] waarschijnlijk pas ontstaan op het moment dat de pleegouders en de vader hun onderlinge strijd gaan staken en een samenwerkingsrelatie met elkaar aangaan, waarbij de vader de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders accepteert en haar de ruimte geeft om (ook) van haar pleegouders te mogen houden. Zowel de pleegouders als de vader dienen hierin nog grote stappen te zetten en de rechtbank spreekt de hoop uit dat zij in het belang van [minderjarige] zich alsnog open gaan stellen voor een mediationtraject, zoals tijdens de mondelinge behandeling door de rechtbank is voorgehouden.
Ten aanzien van C/02/422178 / JE RK 24-848
5.7
Gelet op de beslissing van de rechtbank inzake de schorsing van het gezag van de vader en de bepaling van de voorlopige voogdij over [minderjarige] , komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . De rechtbank zal daarom dit verzoek van de GI afwijzen bij gebrek aan belang.
5.8
De rechtbank beslist als volgt.

6.De beslissing

De rechtbank:
C/02/416592 / FA RK 23-5659
6.1
schorst de vader, [de vader] , in de uitoefening van het gezag over de [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2010 te [woonplaats] , tot het moment waarop op het reeds ingediende verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader is beslist;
6.2
belast het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd te Utrecht, met de voorlopige voogdij over de hiervoor genoemde minderjarige;
6.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
houdt de beslissing op de verzoeken van de pleegouders om:
- het ouderlijk gezag van de vader over [minderjarige] te beëindigen;
- primair de GI, subsidiair de pleegouders te benoemen tot voogd over [minderjarige] ;
- de vader te veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de voogden over het gevoerde bewind over het vermogen van [minderjarige] ;
- de griffier te verzoeken om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van de ten deze te wijzen beslissing in het centraal gezagsregister,
aan tot
15 september 2024 PRO FORMA, in afwachting van bericht van de Raad en de GI, waarna de zaak - onder opvraag van de verhinderdata van de advocaat van de pleegouders en de advocaat van de vader – zonodig opnieuw op een mondelinge behandeling zal worden ingepland;
6.5
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot geschillenbeslechting ex artikel 1:262b van het BW en wijst de overige verzoeken van de vader af;
C/02/422178 / JE RK 24-848
6.6
wijst af het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] .
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2024 door
mr. Van Leuven, voorzitter, mr. Jansen en mr. Jurkovich, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Snatersen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.