ECLI:NL:RBZWB:2024:4509

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
23/9571
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over geschiktheid van functies na beëindiging Ziektewet-uitkering en afwijzing WIA-aanvraag

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 2 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering en de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had zijn ZW-uitkering beëindigd per 24 oktober 2022, na een eerdere beoordeling door het UWV. Het UWV had op 11 oktober 2022 de ZW-uitkering beëindigd en op 13 oktober 2022 de WIA-aanvraag afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 25 juli 2023.

De rechtbank behandelt het beroep op 21 juni 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals een vertegenwoordiger van het UWV. De rechtbank onderzoekt of het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd en de WIA-uitkering heeft geweigerd. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts van het UWV de geschiktheid van de functies niet correct heeft beoordeeld volgens het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Dit stappenplan vereist dat bij een nieuwe ziekmelding na een WIA-beoordeling, eerst moet worden vastgesteld of de beperkingen zijn toegenomen.

De rechtbank concludeert dat het UWV niet heeft aangetoond dat het stappenplan is gevolgd, wat leidt tot een motiveringsgebrek. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Het UWV krijgt de gelegenheid om het gebrek te herstellen binnen zes weken. Eiser heeft aanvullende medische informatie overgelegd die relevant is voor de beoordeling van zijn beperkingen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, inclusief de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9571 ZW

tussenuitspraak van 2 augustus 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en de afwijzing van een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 11 oktober 2022 (primair besluit I) de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 24 oktober 2022.
Het UWV heeft met het besluit van 13 oktober 2022 (primair besluit II) geweigerd om aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
Met het bestreden besluit van 25 juli 2023 zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, zijn gemachtigde en mr. A.P.J. Meijs namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 24 oktober 2022 en terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 9 december 2022. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als heftruckchauffeur. Hij heeft zich, terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziekgemeld per 14 januari 216, waarna aan hem een ZW-uitkering is toegekend. Er heeft een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) plaatsgevonden en daarbij is vastgesteld dat eiser meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Eiser werd nog geschikt geacht voor de volgende functies: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) SBC-code 111180, samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050) en samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130).
Daarom is per 13 februari 2017 de ZW-uitkering beëindigd.
Na de EZWb is eiser niet meer werkzaam geweest. Eiser heeft zich na de EZWb diverse malen ziek gemeld. De ziekmelding die hier voorligt, is de ziekmelding van 12 januari 2021. Eiser heeft zich toen ziek gemeld per 31 december 2020. Aan eiser is vanaf 17 december 2020 een ZW-uitkering toegekend. Eiser heeft zich per 2 mei 2022 weer arbeidsgeschikt gemeld maar die hersteld-melding heeft eiser op 3 mei 2022 ingetrokken. De ZW-uitkering is daarom per 2 mei 2022 hervat.
5. De rechtbank stelt vast dat de in het kader van de EZWb geduide functies aangemerkt moeten worden als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
6. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
6.1
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur en hem lichamelijk en psychisch onderzocht. Ook heeft de verzekeringsarts eisers dossier bestudeerd. Volgens de verzekeringsarts is eiser niet geschikt te achten voor zwaar rugbelastende activiteiten en is hij aangewezen op heupsparende activiteiten. De verzekeringsarts meent dat eiser weer hersteld kan worden gemeld voor de functie van samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar omdat in die functie de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden.
De verzekeringsarts b&b op basis van eisers dossier en bezwaargronden bepaald dat er geen aanleiding is om de door de verzekeringsarts aangegeven stoornissen en klachtencomplexen voor onjuist te houden. Wel stelt de verzekeringsarts b&b vast dat er sinds de beoordeling door de verzekeringsarts een nieuwe maatstaf geldt. Op grond van die nieuwe maatstaf moet bekeken worden of eiser geschikt is te achten voor alle drie de eerder geduide functies. De verzekeringsarts b&b komt tot de conclusie dat eiser, met de vastgestelde beperkingen, geschikt is voor alle drie de in het kader van de EZWb geduide functies.
6.2
Eiser claimt een verergering van zijn fysieke klachten per mei 2022. Door eiser wordt verwezen naar het verslag van zijn huisarts van 15 augustus 2022, waarin staat vermeld dat er sprake is van een toename van klachten aan de rechterheup, die niet te verbeteren zijn met fysiotherapie. Eiser heeft op 3 oktober 2022 een injectie gekregen maar omdat die zonder resultaat bleef, heeft eiser op 2 januari 2023 een nieuwe heup gekregen. Ook wordt in het verslag van de huisarts ‘facetartrose’ genoemd. Eiser verwijst naar informatie van het Diakonessenhuis waaruit blijkt dat bij facetartrose de rug stijf en pijnlijk is doordat het kraakbaan in de rug dunner wordt. De klachten die bij facetartrose horen zijn pijn in de onderrug bij lang lopen of staan. Ook kan facetartrose uitstralende pijn in het been veroorzaken. Eiser stelt deze klachten te hebben. Volgens eiser dient een beperking aangenomen te worden op het vlak van de noodzaak tot vertreding, maar ook ten aanzien van knielen en hurken. De geduide functies zijn heel fors statisch, wat moeilijk te rijmen lijkt met de klachten en beperkingen van eiser.
6.3
De rechtbank overweegt als volgt. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in de uitspraken van 23 december 2022 [1] een stappenplan is opgenomen voor de manier waarop het UWV in een zaak als deze moet vaststellen of eiser - bij een ziekmelding na een WIA-beoordeling - geschikt is voor ‘zijn’ werk. Het stappenplan luidt als volgt:
1. Zijn de beperkingen bij de nieuwe ziekmelding toegenomen ten opzichte van de beperkingen vastgesteld bij de WIA-beoordeling? Zo nee, dan is deze vaststelling voldoende om de weigering van ZW te kunnen dragen.
2. Zijn de beperkingen toegenomen, dan zal beoordeeld moeten worden of de eerder geduide functies geschikt zijn. Deze beoordeling kan in 1e instantie beperkt blijven tot de medische geschiktheid. Als er ook arbeidskundige gronden naar voren worden gebracht, zullen die ook beoordeeld moeten worden.
3. Als een of meer functies niet geschikt zijn, moeten er, van de oorspronkelijk geselecteerde functies, tenminste 3 geschikte functies met 3 arbeidsplaatsen overblijven die leiden tot een mate van arbeidsgeschiktheid van tenminste 65%.
6.4
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts b&b weliswaar in zijn rapportage vermeldt dat sprake is van een bredere maatstaf, maar vervolgens blijkt nergens uit die rapportage dat hij de bij die bredere maatstaf behorende stappen heeft doorlopen. De verzekeringsarts b&b geeft aan dat de drie geduide functies geschikt zijn maar op de vraag of sprake is van toegenomen beperkingen ten opzichte van de beperkingen vastgesteld bij de WIA-beoordeling (stap 1) wordt door de verzekeringsarts b&b in het geheel niet ingegaan. Eiser heeft gesteld dat sprake is van een toename van klachten, namelijk aan zijn rechterheup. De verzekeringsarts b&b heeft de injectie die eiser heeft gekregen voor die klachten en de operatie aan de rechterheup die eiser moet ondergaan wel benoemd in zijn rapportage, maar heeft vervolgens nagelaten toe te lichten waarom desondanks geen sprake is van een toename van beperkingen ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling. Gelet op wat de verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd, lijkt deze zich te hebben beperkt tot de vraag of de verzekeringsarts de klachten van eiser al dan niet heeft onderschat.
6.5
Zoals ter zitting is besproken, kan uit het feit dat de verzekeringsarts b&b heeft geconcludeerd dat de geduide functies geschikt zijn (stap 2) niet zonder meer worden afgeleid dat dit betekent dat de verzekeringsarts b&b meent dat er sprake is van een toename van beperkingen en hij dus het stappenplan heeft gevolgd. Niet uitgesloten kan worden dat de verzekeringsarts b&b de geduide functies alleen maar heeft bekeken omdat de primaire verzekeringsarts maar één van de geduide functies op geschiktheid heeft beoordeeld.

Conclusie en gevolgen

7. Omdat uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b niet blijkt of het stappenplan zoals beschreven in 6.3 is gevolgd, komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van een motiveringsgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
7.1
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om alsnog de verzekeringsarts b&b te laten beoordelen of eiser op basis van het stappenplan zoals dat door de CRvB is opgesteld per 24 oktober 2022 geschikt is voor ‘zijn’ werk. Daarbij geldt dat eiser op 7 juni 2024 aanvullende medische informatie heeft overgelegd ten aanzien van de gestelde facetartrose. De rechtbank constateert dat deze informatie ziet op de periode rondom de datum in geding. Ter zitting is namens het UWV verklaard dat deze informatie nog niet is voorgelegd aan de verzekeringsarts b&b. Nu de verzekeringsarts b&b opnieuw een beoordeling dient uit te voeren, kan deze informatie alsnog voorgelegd worden aan de verzekeringsarts b&b en door hem meegewogen worden bij zijn beoordeling. In het bijzonder vraagt de rechtbank aandacht voor het in het aanvullend beroepschrift van 24 mei 2024 ingenomen standpunt dat beperkingen aangenomen zouden moeten worden op de aspecten 4.22 (knielen of hurken) en 5.9 (afwisseling van houding). De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
7.2
De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op zes weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal eiser nog in de gelegenheid worden gesteld om te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
7.3
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing,
waaronder ten aanzien van de weigering van de WIA-uitkering, aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze
tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en
aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te
herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de
rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 2 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: wettelijk kader

Ziektewet (ZW)
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Onder “zijn arbeid” als bedoeld in artikel 19 van de ZW wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt uitzondering, wanneer de verzekerde – na een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in het kader van de WIA of een EZWb – niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek meldt. Ziekengeld kan in zo’n geval worden geweigerd wanneer is voldaan aan de volgende twee, cumulatieve, voorwaarden:
1. van de oorspronkelijk bij de EZWb of WIA geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de EZWb of WIA vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de EZWb of WIA geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%. Daarbij is niet van belang of de oorspronkelijke functies ten tijde van de latere ziekmelding nog in het CBBS aanwezig zijn. Evenmin is van belang of die functies ten tijde van de nieuwe ziekmelding op onderdelen qua belasting en/of beloning inmiddels zijn gewijzigd. [2]
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Op grond van artikel 23 van de Wet WIA geldt voor de verzekerde, voordat hij aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet, een wachttijd van 104 weken.