ECLI:NL:RBZWB:2024:4508
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen UWV
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het UWV in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het UWV op zijn bezwaar van 28 juli 2023. Hij heeft het beroep ingetrokken omdat het UWV op 22 april 2024 alsnog op het bezwaar heeft beslist. Het UWV heeft bij besluit van 22 maart 2024 daarnaast een dwangsom aan verzoeker toegekend van € 1.442,-, omdat het UWV niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het UWV heeft de rechtbank meegedeeld akkoord te zijn met een veroordeling in de kosten van verzoekers gemachtigde met wegingsfactor 0,25 dan wel 0,50. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. De rechtbank moet dus beoordelen of het UWV geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen. Op 7 februari 2024 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar van 28 juli 2023. Het UWV heeft op 22 april 2024 alsnog beslist op het bezwaar van verzoeker. Hiermee is het UWV tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker.
De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van verzoeker een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De rechtbank ziet geen aanleiding om in afwijking van de hoogste bestuursrechter een lagere wegingsfactor (0,25 in plaats van 0,50) toe te passen. De rechtbank wijst erop dat het UWV verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. Verzoeker moet zich hiervoor dan ook tot het UWV wenden. De rechtbank veroordeelt het UWV tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 4 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.