ECLI:NL:RBZWB:2024:4504

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
C/02/406247 / HA ZA 23-79
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgenamen geschil over uitkering van verkoopopbrengst woning uit nalatenschap

In deze zaak vordert de zus van de erfgenamen, [eiseres], medewerking van de schuldeisers van haar broer aan de uitkering van de netto verkoopopbrengst van een woning die tot de nalatenschap van hun moeder behoort. De woning is verkocht en de opbrengst is in depot bij de notaris gestort. De schuldeisers van de broer claimen dat het bedrag aan hen toekomt, terwijl de zus haar vordering baseert op een hypotheekrecht dat door hun moeder op de woning is gevestigd en een onderhandse boedelverdeling. De rechtbank oordeelt dat de zus recht heeft op de uitkering van het depotbedrag, omdat zij een hypotheekrecht heeft dat voorrang heeft boven de vorderingen van de schuldeisers. De rechtbank wijst de vordering van de zus toe en veroordeelt de schuldeisers om hun medewerking te verlenen aan de uitbetaling van het depotbedrag. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor het geval zij niet aan deze veroordeling voldoen. De rechtbank wijst de vorderingen van de zus tot vergoeding van kosten en schade af, omdat deze niet voldoende zijn onderbouwd. De proceskosten worden toegewezen aan de zus, die als de overwegend in het gelijk gestelde partij wordt beschouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/406247 / HA ZA 23-79
Vonnis van 12 juni 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. L.A.A. Steehouwer te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.P.M.J. Prop te [plaats 3] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.P.M.J. Prop te [plaats 3] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [plaats 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. I. Stolting te Hoogerheide.
Eiseres wordt hierna [eiseres] genoemd. Gedaagden sub 1 en 2 worden hierna gezamenlijk in mannelijk enkelvoud [gedaagden sub 1 en 2] genoemd. Gedaagde sub 3 wordt hierna [gedaagde 3] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 juni 2023;
  • de mondelinge behandeling op 16 november 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden en waarop mrs. Steehouwer en Prop spreekaantekeningen hebben overgelegd en voorgedragen en waarop [eiseres] de vooraf toegezonden akte houdende vermeerdering van eis heeft genomen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is de dochter van [vader] (hierna: vader) uit zijn eerste huwelijk. Uit het tweede huwelijk van vader met mevrouw [moeder] (hierna: moeder) is [naam] (hierna: [naam] ) geboren.
2.2.
De vader van [eiseres] en [naam] is overleden in 2005. Vader en moeder waren onder huwelijkse voorwaarden gehuwd. Vader had in zijn testament van 14 september 1989 [eiseres] en [naam] tezamen en voor gelijke delen tot zijn erfgenamen benoemd, waarbij hij onder meer aan moeder zijn onverdeelde aandeel in de woning gelegen aan de [adres] heeft gelegateerd (hierna: de woning).
2.3.
Bij notariële akte ‘Boedelbeschrijving afgifte legaat en deling’ van 7 oktober 2008 is verklaard wat behoort tot de huwelijksgoederengemeenschap tussen vader en moeder en wat aan hen in eenvoudige gemeenschap toebehoort. Vervolgens is in deze akte de nalatenschap van vader afgewikkeld. Het legaat is aan moeder afgegeven, zodat moeder enig eigenaar werd van de woning. In de akte staat verder dat tot de huwelijksgoederengemeenschap en de eenvoudige gemeenschap een vordering op [naam] behoort van € 150.000,00, waarvan de helft, € 75.000,00, behoort tot de nalatenschap van vader. [eiseres] en [naam] delen, als erfgenamen van vader, deze vordering van
€ 75.000,00 toe aan [naam] , waarna deze door vermenging tenietgaat. Wegens overbedeling moet [naam] € 50.000,00 uitkeren aan [eiseres] . Deze vordering van [eiseres] op [naam] wordt omgezet in een geldlening. Tot zekerheid daarvan zal moeder ten behoeve van [eiseres] recht van derde-hypotheek vestigen op haar woning. De hoofdsom wordt onder meer opeisbaar één jaar na overlijden van moeder.
2.4.
Deze hypotheek is bij separate akte van 7 oktober 2008 door moeder gevestigd. In deze akte verklaren moeder, [naam] en [eiseres] dat [eiseres] aan [naam] een geldlening van € 50.000,00 verstrekt en dat moeder tot zekerheid voor de terugbetaling daarvan en van al hetgeen [eiseres] uit hoofde van een andere rechtsverhouding van [naam] te vorderen heeft of mocht hebben, ten behoeve van [eiseres] een recht van hypotheek op de woning vestigt.
2.5.
Moeder is overleden op [datum] 2020. In haar testament van 14 september 1989 heeft zij [eiseres] en [naam] tezamen en voor gelijke delen tot haar erfgenamen benoemd.
2.6.
Tot de nalatenschap van moeder behoren onder meer de woning en de daarop gevestigde hypotheken: twee ten behoeve van de Rabobank en de hypotheek ten behoeve van [eiseres] .
2.7.
[gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] hebben beiden een vordering op [naam] uit hoofde van geldlening. Ieder heeft beslag laten leggen op de woning. In verband met verkoop van de woning hebben [naam] en [eiseres] in kort geding opheffing van die beslagen gevorderd. Ter beëindiging van het geschil in kort geding is op 6 mei 2021 een vaststellingsovereenkomst gesloten. De woning is daarna aan de koper geleverd. De notaris heeft een nota van afrekening opgesteld, waarop staat dat na voldoening van de eerste twee hypotheken bij de Rabobank en diverse kosten, een verkoopopbrengst resteert van € 132.211,75. Daarvan is overeenkomstig de door partijen bij het kort geding gesloten vaststellingsovereenkomst € 66.097,28 bij de notaris in depot gestort.
2.8.
Op 14 augustus 2022 hebben [eiseres] en [naam] een onderhandse akte van verdeling van de nalatenschap van moeder ondertekend. Daarin staat dat van de netto verkoopopbrengst van de woning groot € 132.194,55 aan [eiseres] en [naam] ieder de helft toekomt, dus € 66.097,28. Het deel van [eiseres] is aan [eiseres] uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – na vermeerdering van eis en samengevat – [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis hun medewerking te verlenen aan de uitbetaling van het depotbedrag van € 66.097,28 aan haar, op straffe van een dwangsom. Verder vordert zij, als [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] niet aan de veroordeling voldoen, een machtiging om de uitbetaling zelf te bewerkstelligen. Ten slotte vordert zij [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten inclusief de eventuele negatieve rente verbonden aan het depot, tot vergoeding van schade in verband met de gelegde beslagen, nader op te maken bij staat en [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] stelt dat het in depot gehouden bedrag aan haar moet worden uitgekeerd en dat daarvan niets aan [naam] en daarmee evenmin aan zijn schuldeisers [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] toekomt. Op grond van het ten laste van [naam] ten behoeve van haar gevestigde recht van hypotheek, heeft zij bij voorrang recht op € 50.000,00 ten laste van het aandeel van [naam] in de verkoopopbrengst. Verder stelt zij dat zij na volledige afwikkeling van de nalatenschap van moeder en de gedwongen schuldtoerekening aan [naam] uit die nalatenschap nog een vordering heeft op [naam] van € 35.723,63. Door uitkering van het resterende bedrag in depot van € 16.097,28 kan deze vordering deels worden voldaan, waarna een vordering op [naam] overblijft van € 19.626,35.
3.3.
[gedaagden sub 1 en 2] voert verweer. Hij betwist de boedelverdeling. Deze is onderhands opgemaakt en niet door hem te verifiëren bij gebrek aan onderbouwende stukken. [gedaagden sub 1 en 2] stelt verder vraagtekens bij het (nog) bestaan van de vordering van de ouders op [naam] van € 150.000,00 en bij de (omvang van de) vordering van [eiseres] van € 50.000,00, waarvoor hypotheek is verstrekt. [gedaagden sub 1 en 2] betwist diverse in de boedelverdeling opgenomen kosten.
3.4.
Ook [gedaagde 3] betwist de boedelverdeling en stelt dat [eiseres] de lening van de ouders aan [naam] moet aantonen. [gedaagde 3] betwist deze lening. Voor zover er al een lening is geweest was deze volgens [gedaagde 3] in 2008 verjaard. Hij verzet zich tegen hoofdelijke veroordeling, nu hij en [gedaagden sub 1 en 2] ieder zelfstandig vorderingen hebben waarvoor beslag is gelegd. Voor een (hoofdelijke) veroordeling tot betaling van de kosten van het depot is geen grond. In de depotovereenkomst staat dat deze kosten ten laste van het depot strekken.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat voor de vraag of [naam] nog een deel van de in depot gestorte verkoopopbrengst van de woning toekomt, moet worden vastgesteld of [naam] nog aanspraak heeft op een deel van de nalatenschap van moeder. Met [eiseres] oordeelt de rechtbank dat [naam] als erfgenaam een onverdeeld aandeel heeft in de nalatenschap van moeder, waarvan de woning/verkoopopbrengst deel uitmaakt. [naam] heeft dus niet zonder meer recht op een onverdeeld aandeel in die woning/verkoopopbrengst.
4.2.
Het geschil tussen partijen betreft in hoofdlijn twee te beantwoorden vragen. Hoe groot is het deel van de verkoopopbrengst waarop [naam] mogelijk recht zou kunnen doen gelden en wat komt [naam] uit de nalatenschap van moeder toe?
de verkoopopbrengst
4.3.
Uit de verkoopopbrengst is eerst afgelost hetgeen verschuldigd was aan de Rabobank uit hoofde van de geldleningen waarvoor op de woning hypotheek was gevestigd. Vervolgens is de helft van het dan resterende bedrag uitgekeerd aan [eiseres] . [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] betwisten niet het recht van [eiseres] op die helft. De andere helft, € 66.097,28, is in depot gestort bij de notaris.
4.4.
Op de woning rustte ook nog de hypotheek ten behoeve van [eiseres] wegens haar vordering op [naam] tot het bedrag van € 50.000,00. Betaling van dit bedrag komt [eiseres] bij voorrang toe. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.5.
[naam] heeft in de notariële akte ‘Boedelbeschrijving afgifte legaat en deling’ van 7 oktober 2008 erkend dat de ouders op dat moment op hem een vordering hebben van € 150.000,00. Daarmee staat het bestaan van die vordering in beginsel vast. [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] stellen daarbij weliswaar vraagtekens, maar onderbouwen deze niet. De rechtbank gaat hier daarom aan voorbij. De suggestie van verjaring stuit eveneens af op de erkenning van [naam] . Als al van verjaring sprake geweest zou zijn op 7 oktober 2008, dan was het aan [naam] daarop een beroep te doen. Dat is kennelijk niet gebeurd.
4.6.
De helft van de vordering van € 150,000,00 van de ouders op [naam] viel in de nalatenschap van vader. [eiseres] en [naam] zijn als erfgenamen van vader overeengekomen die toe te delen aan [naam] , met als gevolg dat voor dat deel zijn vordering door vermenging teniet is gegaan en hij ten opzichte van [eiseres] bij de verdeling van de nalatenschap van vader is overbedeeld. De overbedelingsvordering van [eiseres] op [naam] is omgezet in een geldlening, waarvoor moeder tot zekerheid van betaling voor een bedrag van € 50.000,00 hypotheek heeft verleend op haar woning. Uit het feit dat zowel vader als moeder beide kinderen voor gelijke delen tot erfgenaam heeft benoemd, leidt de rechtbank af dat het hun wens was beide kinderen gelijk te behandelen. Uit dat oogpunt is het verstrekken door moeder van een recht van hypotheek voor [eiseres] om de betaling van haar vaders erfdeel zoveel mogelijk zeker te stellen, nu [naam] zijn erfdeel door de verrekening met de helft van zijn schuld aan zijn ouders al had ontvangen, navolgbaar.
4.7.
[gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] vragen zich af of [naam] deze geldlening niet (deels) heeft afgelost. Daarvan blijkt niets. Zij hebben ook geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit dat aannemelijk zou worden. Daartegenover staat wel de handtekening van [naam] onder de onderhandse verdeling van de nalatenschap van moeder, waarin ook staat dat hij nog € 50.000,00 schuldig is aan [eiseres] . Dit houdt een erkenning in van het bestaan van de schuld en de omvang daarvan. [naam] heeft zich niet op verjaring beroepen. De rechtbank passeert dan ook het verweer van [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] en gaat uit van de vordering van [eiseres] op [naam] van € 50.000,00. Vanwege haar recht van hypotheek heeft zij bij voorrang op mogelijke andere schuldeisers aanspraak op betaling van dat bedrag uit (het gedeponeerde deel van) de verkoopopbrengst van de woning. Dat betekent dat dit deel van haar vordering kan worden toegewezen en nog ter beoordeling staat of [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] recht kunnen doen gelden op het resterende depotbedrag van € 16.097,28.
een mogelijke aanspraak op betaling van [naam] uit de nalatenschap van moeder
4.8.
De verdeling van de nalatenschap van moeder is een kwestie van de erfgenamen, [naam] en [eiseres] , waar de schuldeisers van de erfgenamen in beginsel buiten staan. In dit geval is ter afwikkeling van de nalatenschap een boedelverdeling opgesteld. Beide erfgenamen hebben met deze boedelverdeling ingestemd en daarmee onderling de verdeling van de nalatenschap overeenkomstig die boedelverdeling aanvaard.
4.9.
Erfgenamen die het vrije beheer over hun goederen hebben, zoals in deze zaak het geval is, zijn niet verplicht een boedelverdeling ten overstaan van een notaris op te maken (artikel 3:183 lid 1 BW en artikel 671 Rv). Een onderhandse boedelverdeling die door de erfgenamen is ondertekend, zoals in dit geval, bindt de erfgenamen in gelijke mate. Er is slechts een verschil in bewijskracht. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de opmerkingen van [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] dat een notaris niet bereid zou zijn een akte van boedelverdeling in de nalatenschap van moeder op te maken, terwijl voor de afwikkeling van de nalatenschap van vader in 2008 wel een notariële akte is opgemaakt. Die omstandigheid op zich, doet aan het waarheidsgehalte van de onderhandse boedelverdeling niet toe of af.
4.10.
[gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] betwisten de waarheidsgetrouwheid van de boedelverdeling en stellen dat de handtekening van [naam] daaronder niets waard is. De rechtbank gaat daaraan voorbij. Nog daargelaten dat zij hun vragen bij de boedelverdeling niet concreet onderbouwen, geldt, zoals hiervoor is overwogen, dat [naam] en [eiseres] onderling mogen afspreken hoe zij de nalatenschap verdelen. Ten opzichte van elkaar zijn zij daaraan gebonden. Ook als, zoals [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] stellen, de handtekening van [naam] niets zegt, leidt dat er niet toe dat zij als schuldeisers van [naam] de verdeling kunnen aantasten. Dit zou mogelijk anders zijn wanneer zij door die afspraken worden benadeeld en [eiseres] en [naam] daarbij te kwader trouw waren. Dan is mogelijk sprake van paulianeus handelen dat ook aan [eiseres] verwijtbaar zou zijn. Dit alles is echter gesteld noch gebleken. De rechtbank gaat uit van de boedelverdeling van 14 augustus 2022.
4.11.
Uit deze boedelverdeling volgt dat tussen [eiseres] en [naam] vaststaat dat [eiseres] na toerekening aan [naam] van zijn schulden aan de nalatenschap van moeder, nog tekort komt een bedrag van € 35.723,63, waarvan zich € 16.097,28 in depot bevindt. Zoals overwogen is het depot onderdeel van de onverdeelde nalatenschap. Ter afwikkeling van de nalatenschap komt het restantbedrag uit het depot aan [eiseres] toe, waarna uit hoofde van de afwikkeling van de nalatenschap voor haar nog een vordering uit onderverdeling op [naam] overblijft.
uitbetaling depot
4.12.
Op grond van voorgaande overwegingen zal de rechtbank [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] dan ook veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de uitkering aan [eiseres] van het gehele depotbedrag na aftrek van depotkosten en eventuele negatieve rente, een en ander op de wijze als hierna onder de beslissing vermeld. Voor een hoofdelijke veroordeling tot medewerking bestaat geen rechtsgrond. Bovendien zal ieder van partijen voor zichzelf de medewerking moeten verlenen.
4.13.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, zij het dat deze zal worden gemaximeerd op € 75.000,00. [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] zullen daartoe niet hoofdelijk worden veroordeeld. [gedaagden sub 1 en 2] is slechts een dwangsom verschuldigd als hij, dat wil zeggen gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 2) niet aan de veroordeling tot medewerking voldoet. Dit geldt op dezelfde wijze voor [gedaagde 3] . [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] kunnen niet aansprakelijk worden gehouden voor elkaars verplichtingen.
4.14.
De vordering [eiseres] op de voet van artikel 3:299 lid 1 BW te machtigen zelf de notaris te instrueren tot uitbetaling van het depot zal worden afgewezen. In de depotovereenkomst is geregeld dat de notaris tot uitbetaling moet overgegaan na gezamenlijke opdracht van alle partijen of een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank. Deze regeling is, zeker in samenhang met de op straffe van de verbeurte van een dwangsom uitgesproken veroordeling tot medewerking, voldoende waarborg voor de uitvoering van de betaling.
depotkosten
4.15.
[eiseres] heeft gevorderd [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] tot betaling van de depotkosten en eventuele negatieve rente te veroordelen. [gedaagde 3] betwist deze vordering, omdat in de depotovereenkomst is opgenomen dat deze ten laste van het depot komen. De rechtbank wijst dit deel van de vordering van [eiseres] af. Partijen hebben ter beëindiging van hun geschil in kort geding afspraken gemaakt, zodat de woning kon worden verkocht. Ze hebben toen niet afgesproken dat de kosten verbonden aan het in depot houden van het in geschil zijnde bedrag en eventuele negatieve rente ten laste van de verliezende partij zouden komen. De rechtbank oordeelt het redelijk dat de kosten, die de notaris op grond van de depotovereenkomst uit het depotbedrag voldoet, worden gedragen door [eiseres] . Zij had er belang bij dat de beslagen die door [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] op de woning waren gelegd zo spoedig mogelijk zouden worden opgeheven, zodat zij de woning op de vrije markt kon verkopen tegen een betere prijs dan ingeval van de aangekondigde executoriale verkoop.
schadevergoeding
4.16.
De rechtbank zal ook de vordering tot vergoeding van schade door de gelegde beslagen en het depot, nader op te maken bij staat, afwijzen. [eiseres] stelt dat zij 2,5 jaar niet over het beslagen/in depot verkerende geld heeft kunnen beschikken en daardoor schade lijdt. Zij heeft deze vordering bij akte van 16 november 2023 ingesteld. Kennelijk bedoelt zij dus schade die zij zou hebben geleden sinds het sluiten van de depotovereenkomst, aangezien deze is gesloten in mei 2021, 2,5 jaar voor november 2023. De rechtbank overweegt dat voor zover [eiseres] al schade heeft geleden door het in depot verkeren van het geld, zij onderbouwt dit verder niet, voor aansprakelijkheid tot vergoeding van die schade door [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] geen grondslag is. Partijen zijn gezamenlijk tot het sluiten van de depotovereenkomst gekomen. Ten aanzien van eventuele schade die daarvan het gevolg zou kunnen zijn, hebben zij geen afspraken gemaakt en van onrechtmatig handelen door [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] is geen sprake.
proceskosten
4.17.
[gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] zullen als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden tot dusver vastgesteld op:
  • griffierecht € 1.301,00
  • kosten dagvaarding € 134,72
  • salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten à € 614,00; liquidatietarief II)
  • nakosten
totaal € 2.841,72
[gedaagden sub 1 en 2] (gedaagden sub 1 en 2) zal voor zijn aandeel in de proceskosten hoofdelijk worden veroordeeld. Voor een hoofdelijke veroordeling van [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde 3] ontbreekt een grondslag.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden sub 1 en 2] (gedaagden sub 1 en 2) en [gedaagde 3] (gedaagde sub 3) om, ieder afzonderlijk, uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, hun medewerking te verlenen aan de uitbetaling aan [eiseres] van het depotbedrag van € 66.097,28 minus depotkosten en eventuele negatieve rente en daarvoor alle benodigde handelingen te verrichten, waaronder begrepen het daartoe instrueren van de notaris;
5.2.
veroordeelt [gedaagden sub 1 en 2] tot betaling van een dwangsom van € 2.500,00 per dag voor iedere dag dat hij (gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 2) na het verstrijken van de termijn niet voldoet aan de veroordeling onder 5.1, met een maximum van € 75.000,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 3] tot betaling van een dwangsom van € 2.500,00 per dag voor iedere dag dat hij (gedaagde sub 3) na het verstrijken van de termijn niet voldoet aan de veroordeling onder 5.1, met een maximum van € 75.000,00;
5.4.
veroordeelt [gedaagden sub 1 en 2] (gedaagden sub 1 en 2, hoofdelijk) en [gedaagde 3] (gedaagde sub 3) gezamenlijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dusver vastgesteld op € 2.841,72, voor [gedaagden sub 1 en 2] vermeerderd met € 92,00 alsmede de kosten van betekening, als hij (gedaagde sub 1 en/of gedaagde sub 2) niet tijdig aan de veroordeling onder 5.1 voldoet en het vonnis aan hen moet worden betekend en/of voor [gedaagde 3] vermeerderd met € 92,00 alsmede de kosten van betekening, als hij (gedaagde sub 3) niet tijdig aan de veroordeling onder 5.1 voldoet en het vonnis aan hem moet worden betekend;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken door mr. De Graaf op 12 juni 2024.