ECLI:NL:RBZWB:2024:4503

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
C/02/423803 / HA RK 24-118 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • Peters
  • Römers
  • Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond in civiele zaken met betrekking tot gezag en omgang

Op 28 juni 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoekster in twee civiele zaken, te weten C/02/419721 / FA RK 24/987 (gezag en omgang) en C/02/417334 / JE RK 23/2254 (ondertoezichtstelling). Het wrakingsverzoek, ingediend op 21 juni 2024, was gericht tegen mr. Van Triest, die als kinderrechter in deze zaken optreedt. De verzoekster stelde dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door haar kort voor de eerste zitting op 11 juni 2024 uit te nodigen, waardoor zij niet in staat zou zijn om met een door haar gekozen advocaat aanwezig te zijn. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken.

De wrakingskamer benadrukte dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden aangenomen dat er sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter om verzoekster niet eerder dan twee weken voor de zitting uit te nodigen een procesbeslissing was, waarover geen oordeel kan worden gegeven door de wrakingskamer. De verzoekster had geen gemotiveerd uitstelverzoek ingediend en had ook niet met de rechter gesproken over haar wens om bijgestaan te worden door een advocaat.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond en besloot dat de behandeling van de hoofdzaken voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing. De beslissing werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: C/02/423803 / HA RK 24-118
beslissing van 28 juni 2024 op het wrakingsverzoek zoals bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoekster],
verzoekster.

1.Procesverloop

Het verloop van deze procedure blijkt onder meer uit:
 de processtukken zoals opgenomen in de procesdossiers van de hoofdzaken met nummers C/02/419721 / FA RK 24/987 (gezag en omgang) en C/02/417334 / JE RK 23/2254 (ondertoezichtstelling),
 het wrakingsverzoek van 21 juni 2024,
 het e-mailbericht van de gewraakte rechter aan de wrakingskamer van 24 juni 2024 waaruit blijkt dat zij niet in de wraking berust.

2.Het verzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Van Triest (hierna: de rechter), optredend als kinderrechter in de bovengenoemde hoofdzaken. Dit verzoek berust op de gronden zoals die door verzoekster uiteen zijn gezet in het wrakingsverzoek van 24 juni 2024.
2.2
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

Verzoekster legt aan het wrakingsverzoek ten grondslag dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt door haar nog geen twee weken van tevoren uit te nodigen voor de eerste zitting in de hoofdzaken van 11 juni 2024, naar de wrakingskamer begrijpt. Volgens verzoekster wordt het haar daardoor niet toegestaan om deze zitting (van 24 juni 2024, zo begrijpt de wrakingskamer) bij te wonen met de bijstand van een door haar zelf gekozen advocaat. Het is namelijk niet makkelijk om een advocaat te vinden.

4.De beoordeling

Beoordelingskader
4.1
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan elk van de rechters die een zaak behandelt op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Alleen een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoekster aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert, of dat de door verzoekster geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
Beoordeling van de wrakingsgronden
4.3
De beslissing van de rechter om verzoekster niet eerder dan ongeveer twee weken voorafgaand aan de eerste zitting in de hoofdzaken uit te nodigen, betreft een procesbeslissing. De rechter heeft daarbij ook de wettelijke oproeptermijn in acht genomen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, bijvoorbeeld het arrest van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van een procesbeslissing, de vraag of al dan niet hoor en wederhoor correct is toegepast daaronder begrepen. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door verzoekster onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. De reden hiervoor is dat er tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen.
4.4
Alleen als een procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarvan in deze zaak niet gebleken. Verzoekster leidt uit de uitnodiging en het tijdstip daarvan af dat het haar niet zou zijn toegestaan om de zitting in de hoofdzaken bij te wonen met de bijstand van een door haarzelf gekozen advocaat. Een dergelijke beslissing heeft de rechter echter nooit genomen. Ook neemt de wrakingskamer in aanmerking dat verzoekster geen gemotiveerd uitstelverzoek heeft gedaan, dan wel dat zij niet op de zitting in de hoofdzaken met de rechter in gesprek is gegaan over haar wens om te worden bijgestaan door een advocaat.
4.5
De wrakingskamer is van oordeel dat niet gebleken is van zwaarwegende aanwijzingen dat er sprake is van enige schijn van vooringenomenheid, dan wel van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De wrakingskamer zal het verzoek dan ook kennelijk ongegrond verklaren. Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek, laat de wrakingskamer de mondelinge behandeling van het verzoek achterwege overeenkomstig artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl, zie rechtbank Zeeland-West-Brabant, regels en procedures, wrakingsprotocol).

5.De beslissing

De wrakingskamer:
 verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
 bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaken met nummers C/02/419721 / FA RK 24/987 en C/02/417334 / JE RK 23/2254 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is genomen op 28 juni 2024 door mr. Peters, rechter en voorzitter, en mr. Römers en mr. Tempel, rechters, in aanwezigheid van mr. Hamans, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.