ECLI:NL:RBZWB:2024:4503
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Wraking
- Peters
- Römers
- Tempel
- Rechtspraak.nl
Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond in civiele zaken met betrekking tot gezag en omgang
Op 28 juni 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoekster in twee civiele zaken, te weten C/02/419721 / FA RK 24/987 (gezag en omgang) en C/02/417334 / JE RK 23/2254 (ondertoezichtstelling). Het wrakingsverzoek, ingediend op 21 juni 2024, was gericht tegen mr. Van Triest, die als kinderrechter in deze zaken optreedt. De verzoekster stelde dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door haar kort voor de eerste zitting op 11 juni 2024 uit te nodigen, waardoor zij niet in staat zou zijn om met een door haar gekozen advocaat aanwezig te zijn. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken.
De wrakingskamer benadrukte dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden aangenomen dat er sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter om verzoekster niet eerder dan twee weken voor de zitting uit te nodigen een procesbeslissing was, waarover geen oordeel kan worden gegeven door de wrakingskamer. De verzoekster had geen gemotiveerd uitstelverzoek ingediend en had ook niet met de rechter gesproken over haar wens om bijgestaan te worden door een advocaat.
Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond en besloot dat de behandeling van de hoofdzaken voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing. De beslissing werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.