In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die belanghebbende heeft ingesteld omdat de inspecteur volgens hem heeft nagelaten om tijdig te beslissen op zijn verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 tot en met 2020. De inspecteur heeft aan belanghebbende verschillende aanslagen opgelegd, met dagtekeningen van 2018 tot en met 2021. Belanghebbende heeft bezwaar ingediend tegen deze aanslagen, maar de inspecteur heeft deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft vervolgens op 6 juni 2023 beroepen ingesteld, waarbij hij verzoekt om een dwangsom wegens het niet-tijdig beslissen door de inspecteur.
De rechtbank stelt vast dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, omdat de beslistermijn voor de verzoeken om ambtshalve vermindering nog niet was verstreken. De rechtbank legt uit dat de inspecteur op 2 mei 2023 een afwijzende beslissing op de bezwaren heeft genomen, maar dat de beslistermijn voor de ambtshalve beoordeling is opgeschort tot de collectieve uitspraak van de Hoge Raad. Hierdoor is de inspecteur niet te laat met een beslissing, en is er geen recht op een dwangsom.
Met betrekking tot de aanslag voor het jaar 2017 overweegt de rechtbank dat, ongeacht of belanghebbende een ingebrekestelling heeft ingediend, er geen aanleiding is voor het toekennen van een dwangsom. De rechtbank concludeert dat het beroep wegens niet-tijdig beslissen kennelijk niet-ontvankelijk is en dat de beroepen tegen de afwijzing van de dwangsombeslissing ongegrond zijn. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug.