ECLI:NL:RBZWB:2024:4500

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
23/3147 t/m 23/3151
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de inspecteur van de belastingdienst met betrekking tot ambtshalve vermindering van aanslagen inkomstenbelasting

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die belanghebbende heeft ingesteld omdat de inspecteur volgens hem heeft nagelaten om tijdig te beslissen op zijn verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 tot en met 2020. De inspecteur heeft aan belanghebbende verschillende aanslagen opgelegd, met dagtekeningen van 2018 tot en met 2021. Belanghebbende heeft bezwaar ingediend tegen deze aanslagen, maar de inspecteur heeft deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft vervolgens op 6 juni 2023 beroepen ingesteld, waarbij hij verzoekt om een dwangsom wegens het niet-tijdig beslissen door de inspecteur.

De rechtbank stelt vast dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, omdat de beslistermijn voor de verzoeken om ambtshalve vermindering nog niet was verstreken. De rechtbank legt uit dat de inspecteur op 2 mei 2023 een afwijzende beslissing op de bezwaren heeft genomen, maar dat de beslistermijn voor de ambtshalve beoordeling is opgeschort tot de collectieve uitspraak van de Hoge Raad. Hierdoor is de inspecteur niet te laat met een beslissing, en is er geen recht op een dwangsom.

Met betrekking tot de aanslag voor het jaar 2017 overweegt de rechtbank dat, ongeacht of belanghebbende een ingebrekestelling heeft ingediend, er geen aanleiding is voor het toekennen van een dwangsom. De rechtbank concludeert dat het beroep wegens niet-tijdig beslissen kennelijk niet-ontvankelijk is en dat de beroepen tegen de afwijzing van de dwangsombeslissing ongegrond zijn. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/3147 t/m 23/3151

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die belanghebbende heeft ingesteld omdat de inspecteur volgens hem heeft nagelaten om tijdig te beslissen op zijn verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 tot en met 2020.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen opgelegd:
  • met dagtekening 25 mei 2018 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017;
  • met dagtekening 24 mei 2019 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018;
  • met dagtekening 23 mei 2020 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2019;
  • met dagtekening 5 juni 2021 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020.
1.2.
Belanghebbende heeft op 12 december 2022 bezwaar ingediend tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 en op 1 december 2022 bezwaar ingediend tegen de aanslagen IB/PVV 2018 tot en met 2020 (hierna: de bezwaren).
1.3.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 mei 2023 heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding. De bezwaren zijn door de inspecteur tevens aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 tot en met 2020.
1.4.
Belanghebbende heeft op 6 juni 2023 beroepen ingesteld omdat de inspecteur volgens hem niet tijdig heeft beslist op zijn verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 tot en met 2020. Belanghebbende verzoekt daarin om een dwangsom vast te stellen wegens het niet-tijdig beslissen.
1.5.
Omdat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
2.1.
Voor wat betreft de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 tot en met 2020 heeft de inspecteur op 19 april 2023 een ingebrekestelling ontvangen. Voor wat betreft de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 stelt de inspecteur zich op het standpunt geen ingebrekestelling te hebben ontvangen.
2.2.
De rechtbank stelt voorop dat het handelen van belanghebbende tot meerdere beslissingen van de inspecteur heeft geleid. Dat volgt uit het systeem van de wet. Doordat belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen een aantal aanslagen, moet de inspecteur beslissen op die bezwaren. Als die bezwaren worden afgewezen [2] , gaat de inspecteur over tot een ambtshalve beoordeling van die aanslagen. In beginsel is de beslissing die daaruit voortvloeit ook weer voor bezwaar (en beroep) vatbaar.
2.3.
In dit geval heeft de inspecteur op 2 mei 2023 een afwijzende beslissing op de bezwaren genomen. Tegelijk heeft de inspecteur medegedeeld dat voor de ambtshalve beoordeling de klachten van belanghebbende binnen het kader van de zogeheten ‘massaal bezwaar plus’ procedure vallen. Belanghebbende heeft vervolgens op 6 juni 2023 beroep ingesteld omdat de inspecteur volgens hem niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaren en hij die beslissing alsnog wil. Ook is verzocht om een dwangsom. De rechtbank legt dat zo uit dat belanghebbende alleen een beslissing wil over het niet-tijdig beslissen ten aanzien van de ambtshalve beoordeling. Immers was er op het moment van het instellen van het beroep wel een uitspraak op de bezwaren tegen de aanslagen. Over die beslissing heeft belanghebbende echter geen klachten geuit. Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende zo begrepen dat hij verzoekt om een dwangsom voor het niet-tijdig beslissen op de bezwaren tegen de aanslagen en de daarmee samenhangende verzoeken om ambtshalve vermindering. De rechtbank zal de brief van de inspecteur van 2 mei 2023 zo opvatten dat daarin de dwangsommen zijn afgewezen.
2.4.
Belanghebbende voert in zijn bezwaarschriften aan dat de aan hem opgelegde aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 tot en met 2020 moeten worden verminderd vanwege het Kerstarrest van de Hoge Raad. [3] Om die reden zijn de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 tot en met 2020 door de inspecteur aangewezen als behorende tot de ‘massaal bezwaar plus’ procedure bij de Hoge Raad. De staatssecretaris heeft hierover op 27 januari 2023 een aanwijzingsbesluit genomen. [4] Voor deze procedure heeft de inspecteur diverse bezwaarschriften geselecteerd waarin deze procedure wordt gevoerd. De uitkomst van deze procedure geldt voor de jaren 2017 tot en met 2020 en geldt voor alle soortgelijke gevallen. Nadat de Hoge Raad arrest heeft gewezen beslist de inspecteur door middel van een gezamenlijke collectieve beslissing en collectieve uitspraak op de punten die door die procedure worden bestreken. [5] Indien belanghebbende nog andere klachten in zijn bezwaren naar voren brengt, zoals de vraag of sprake is van een individuele buitensporige last, zal de inspecteur daar wel afzonderlijk op moeten beslissen. [6] Dergelijke klachten heeft de rechtbank echter niet kunnen ontdekken in de bezwaren van belanghebbende. De klachten zijn gericht op het stelsel van box 3 dat een forfaitair rendement in de heffing betrekt. Die klachten vallen binnen de ‘massaal bezwaar plus’ procedure.
2.5.
Dit betekent dat de beslistermijn op de verzoeken om ambtshalve vermindering wordt opgeschort tot en met de dag voorafgaande aan de dag waarop de collectieve uitspraak wordt gedaan. De beslistermijn is dus nog niet verstreken, en dus is de inspecteur niet te laat met een beslissing. Het beroep wegens niet tijdig beslissen is in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk. Ook is er dan geen recht op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen omdat de beslistermijn nog niet is verstreken.
2.6.
Met betrekking tot het verzoek om het vaststellen van een dwangsom omdat niet op tijd is beslist op de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 tot en met 2020, overweegt de rechtbank als volgt. Op het moment van de ingebrekestelling was die beslistermijn verstreken. Wel heeft de inspecteur binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog uitspraak op bezwaar gedaan. Het verzoek om een dwangsom zal om die reden dan ook worden afgewezen. Er bestaat dan geen recht op een dwangsom. [7] Het beroep is in zoverre kennelijk ongegrond.
2.7.
Voor wat betreft de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 overweegt de rechtbank dat in het midden kan worden gelaten of belanghebbende een ingebrekestelling heeft ingediend. Zowel in het geval dat hij de ingebrekestelling heeft ingediend op de door hem bepleite datum van 28 april 2023 als in het geval dat een ingebrekestelling ontbreekt, is er geen aanleiding voor het toekennen van een dwangsom. Immers is er enerzijds sprake van het ontbreken van de vereiste ingebrekestelling en anderzijds sprake van een beslissing binnen twee weken na de ingebrekestelling. Ook met betrekking tot de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 wordt het verzoek om een dwangsom afgewezen. Het beroep is in zoverre kennelijk ongegrond.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep dat ziet op het niet-tijdig beslissen is kennelijk niet-ontvankelijk. De beroepen die zien op de afwijzende dwangsombeslissing zijn kennelijk ongegrond. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen de afwijzing van de dwangsommen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier op 3 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Omdat ze niet-ontvankelijk of ongegrond zijn.
3.Hoge Raad van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963.
4.Besluit van 25 januari 2023, nr. 2023-1194.
5.Artikel 9.7, vierde lid, van de Wet IB 2001 in samenhang gelezen met artikel 25e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
6.Artikel 25f van de AWR.
7.Artikel 4:17, derde lid van de Awb.