ECLI:NL:RBZWB:2024:449

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
BRE 22/415 tot en met 22/721
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondernemerschapstatus van belanghebbende in het kader van naheffingsaanslagen omzetbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2024, wordt de status van belanghebbende als ondernemer voor de omzetbelasting beoordeeld. De rechtbank behandelt de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die in totaal zeven naheffingsaanslagen omzetbelasting heeft opgelegd voor de tijdvakken van 1 april 2019 tot en met 31 december 2020. De inspecteur heeft ook belastingrente en verzuimboeten opgelegd. Belanghebbende heeft geen omzet aangegeven, maar wel voorbelasting in aftrek gebracht.

De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet als ondernemer kan worden aangemerkt, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een economische activiteit verrichtte met het oog op duurzame opbrengsten. De rechtbank overweegt dat de inspecteur terecht heeft betwist dat belanghebbende een vooraf overeengekomen vergoeding voor de verhuur van zijn legervoertuig zou ontvangen. De rechtbank wijst erop dat belanghebbende geen objectief verifieerbare stukken heeft overgelegd die zijn stelling ondersteunen.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslagen, belastingrente- en boetebeschikkingen terecht zijn opgelegd. De beroepen van belanghebbende worden ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op teruggave van voorbelasting en dat de opgelegde verzuimboetes passend zijn. De rechtbank constateert ook een overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken, maar compenseert dit met de vaststelling dat de verzuimboetes minder dan € 1.000 bedragen. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/715 t/m 22/721

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2024 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] ([land]), belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 24 december 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over tijdvakken gelegen tussen 1 april 2019 tot en met 31 december 2020 zeven naheffingsaanslagen omzetbelasting (de naheffingsaanslagen) opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslagen heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen) en verzuimboeten opgelegd (de boetebeschikkingen).
Aanslagnummer
Tijdvak
Omzetbelasting
Verzuimboete
Belastingrente
[aanslagnummer] F.01.9506
1-4 t/m 30-6 2019
€ 1.164
€ 116
€ 54
[aanslagnummer] F.01.9507
1-7 t/m 30-9 2019
€ 504
€ 50
€ 23
[aanslagnummer] F.01.9508
1-10 t/m 31-12 2019
€ 596
€ 59
€ 27
[aanslagnummer] F.01.0211
1-1 t/m 31-3 2020
€ 651
€ 65
€ 13
[aanslagnummer] F.01.0241
1-4 t/m 30-6 2020
€ 443
€ 50
€ 9
[aanslagnummer] F.01.0271
1-7 t/m 30-9 2020
€ 608
€ 60
€ 12
[aanslagnummer] F.01.0301
1-10 t/m 31-12 2020
€ 800
€ 80
€ 16
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari tot en met 31 maart 2020 deels gegrond verklaard. Deze naheffingsaanslag is verminderd tot een bedrag van € 336 waarbij gelijktijdig de in rekening gebrachte belastingrente overeenkomstig is verminderd en de opgelegde verzuimboete is verminderd tot een bedrag van € 50.
De bezwaren tegen de overige naheffingsaanslagen en belastingrente- en boetebeschikkingen zijn door de inspecteur ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 20 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, via een digitale verbinding, en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen en de rente- en boetebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende als ondernemer voor de omzetbelasting aangemerkt dient te worden. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslagen en de belastingrente- en boetebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft als hobby in 2015 een legerjeep aangekocht. Hiermee bezocht hij airsoft- en paintballevenementen. Het voertuig werd tijdens deze evenementen gebruikt en deelnemers deelden de kosten of boden geld (tot € 100 per persoon) om met belanghebbende mee te mogen rijden.
4.1.
Belanghebbende zag hierin een markt en heeft daarom in 2018 een oud legervoertuig aangekocht (voor een bedrag van ongeveer € 6.000). Zijn intentie was om plaatsen in het voertuig te verhuren aan deelnemers van evenementen voor airsofters en paintballers.
4.2.
Belanghebbende heeft zich op 12 april 2019 gemeld bij de Kamer van Koophandel en is als ondernemer opgenomen in de branche ‘Autoverhuurbedrijven’.
4.3 Belanghebbende heeft tot eind 2019 zeven evenementen in heel Europa bezocht en van deelnemers gehoord dat zij interesse hadden om een plaats in zijn legervoertuig te huren voor de duur van een evenement. Er is geen reclame voor zijn onderneming gemaakt, anders dan door mond-tot-mond reclame door deelnemers tijdens evenementen.
4.4 Vanwege de Covid-19 pandemie zijn alle evenementen in 2020 geannuleerd en heeft belanghebbende in zijn onderneming geen omzet gegeneerd. In 2021 is het legervoertuig verkocht en zijn de activiteiten door belanghebbende gestaakt.
4.5 Belanghebbende heeft geen omzet aangegeven op de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2019 tot en met 31 december 2020 maar wel voorbelasting in aftrek gebracht.

Motivering

Bewijslastverdeling

5. De bewijslast dat sprake is van ondernemerschap voor de omzetbelasting rust op belanghebbende omdat hij voorbelasting in aftrek heeft gebracht op de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2019 tot en met 31 december 2020.
Is belanghebbende ondernemer voor de omzetbelasting?
5.1.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) wordt als ondernemer aangemerkt ieder die een bedrijf of beroep zelfstandig uitoefent. Ingevolge de Btw-richtlijn [1] is een belastingplichtige: “
eenieder die, op ongeacht welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit”.Aan de begrippen “bedrijf” in de Wet OB en “economische activiteit” in de Btw-richtlijn moet dezelfde betekenis worden toegekend [2] .
5.2.
Een activiteit wordt slechts als een economische activiteit aangemerkt als die wordt verricht om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen. Een dienst moet daarom zowel duurzaam en tegen een vergoeding verricht worden. Dit vergoedingsvereiste wordt getoetst op de gehele activiteit tegen de achtergrond van hetgeen de typische gedraging zou zijn van een ondernemer die op het betrokken gebied actief is [3] .
5.3.
Het begrip economische activiteit veronderstelt dus dat een dienst onder bezwarende titel plaatsvindt [4] . Dit betekent dat er een overeenkomst dient te zijn op basis waarvan een partij een dienst levert tegen betaling. Hierbij is een vereiste dat de betaling wordt gedaan op voorwaarde dat de prestatie wordt verricht, er dient een reëel verband te kunnen worden gelegd tussen de verrichte dienst en het daarvoor betaalde bedrag.
Hieruit volgt dat iemand die uitsluitend diensten levert zonder dat hij daarvoor een tegenprestatie ontvangt (niet onder bezwarende titel), niet naar duurzame opbrengsten streeft en dus geen economische activiteit verricht.
5.4.
Belanghebbende stelt dat hij als ondernemer dient te worden aangemerkt omdat hij het legervoertuig heeft aangekocht met het oogmerk om deze tegen betaling te verhuren aan deelnemers aan en organisatoren van evenementen. Volgens belanghebbende waren er reeds boekingen bij organisatoren van evenementen in 2020 maar zijn deze vanwege de Covid-19 pandemie geannuleerd. Hij verwachtte per evenement een bedrag van € 3.500 tot € 4.000 aan omzet te kunnen genereren.
5.5.
De inspecteur heeft dit gemotiveerd betwist. Volgens de inspecteur is geen sprake van ondernemerschap omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een vooraf overeengekomen vergoeding voor de verhuur zou ontvangen. De deelnemers zouden slechts spontaan een deel van de kosten voor hun rekening nemen waardoor geen sprake is van een bezwarende titel. Ook heeft belanghebbende geen objectief verifieerbare stukken overgelegd waaruit volgt dat organisatoren van evenementen een reservering met een vooraf overeengekomen vergoeding voor het jaar 2020 zouden hebben gemaakt.
5.6.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen waaruit volgt dat hij overeenkomsten heeft gesloten waarbij deelnemers aan of organistoren van evenementen zich ertoe verbinden om tegen betaling een plaats in het legervoertuig van belanghebbende te huren. Belanghebbende heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij een economische activiteit verricht.
5.7.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat belanghebbende niet als ondernemer in de zin van de Wet OB moet worden aangemerkt. Daarom heeft hij geen recht op teruggaven van voorbelasting.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikkingen?
5.8.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte belastingrente. Belanghebbende heeft daartegen geen zelfstandige gronden aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de naheffingsaanslagen volgt.
Wat betekent dit voor de boetebeschikkingen?
5.9.
Het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan vormt een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete kan opleggen [5] . Met het niet betalen van belasting wordt gelijkgesteld het geval waarin, naar aanleiding van een gedaan verzoek, ten onrechte een teruggave van belasting is verleend [6] . Omdat belanghebbende niet als ondernemer voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt, had hij geen recht op de teruggaven van voorbelasting en is sprake van het niet betalen van omzetbelasting die op aangifte had moeten worden voldaan. Daarom kan een boete opgelegd worden van 10% van de verschuldigde belasting met een minimum van € 50 per naheffingsaanslag [7] .
5.10.
Voor het opleggen van een verzuimboete is geen opzet of grove schuld vereist, alleen in geval van afwezigheid van alle schuld (avas) wordt geen verzuimboete opgelegd. Van avas is slechts sprake indien belanghebbende in de gegeven omstandigheden de van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verzuim te voorkomen [8] . De bewijslast hiervoor rust op belanghebbende.
5.11.
Belanghebbende heeft gesteld dat geen boetes opgelegd mogen worden omdat zijn situatie buiten de normale omstandigheden valt vanwege het uitbreken van de Covid-19 pandemie in 2020. De rechtbank overweegt dat de verzuimboetes aan belanghebbende zijn opgelegd omdat hij niet als ondernemer voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van avas. De boetes zijn dan terecht opgelegd.
5.12.
De rechtbank acht de opgelegde verzuimboetes in dit geval passend en geboden.
5.13.
De rechtbank constateert dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken in eerste feitelijke instantie (undue delay) met afgerond 7 maanden. Daarbij neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat 18 juni 2021 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat de eerste verzuimboete op dat moment is opgelegd, en zij uitspraak doet op 31 januari 2024. Omdat de verzuimboetes minder bedragen dan € 1.000 is met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM, de verdragsschending voldoende gecompenseerd [9] .

Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslagen, belastingrente- en boetebeschikkingen in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.A.M. van Meer, griffier, op 31 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006.
2.Hoge Raad 27 augustus 1985, ECLI:NL:HR:1985:BH0264.
3.Hof van Justitie EU 30 maart 2023, ECLI:EU:C:2023:279.
4.Hoge Raad 13 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1776.
5.Artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
6.Artikel 20, eerste lid, van de AWR.
7.Paragraaf 24, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
8.Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:BA7184.
9.Hoge Raad 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:175