In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende, die als ondernemer geregistreerd staat en verpleegkundige zorg verleent, een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 16.497 opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2019. Daarnaast was er belastingrente van € 1.435 en een verzuimboete van € 1.649 opgelegd. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag en de belastingrente- en boetebeschikkingen terecht zijn opgelegd, omdat belanghebbende niet heeft aangetoond dat zij recht heeft op aftrek van voorbelasting. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur voldoende gelegenheid heeft geboden voor verweer, en dat er geen sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel. De rechtbank wijst erop dat de verzuimboete passend is, en dat er geen reden is om deze te matigen wegens overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de vertraging mede aan belanghebbende te wijten is. De beroepen worden ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigt de naheffingsaanslag, belastingrente- en boetebeschikkingen, evenals de teruggavebeschikkingen.