ECLI:NL:RBZWB:2024:448

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
BRE 22/4326 tot en met 22/4330
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en belastingrente door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende, die als ondernemer geregistreerd staat en verpleegkundige zorg verleent, een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 16.497 opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2019. Daarnaast was er belastingrente van € 1.435 en een verzuimboete van € 1.649 opgelegd. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag en de belastingrente- en boetebeschikkingen terecht zijn opgelegd, omdat belanghebbende niet heeft aangetoond dat zij recht heeft op aftrek van voorbelasting. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur voldoende gelegenheid heeft geboden voor verweer, en dat er geen sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel. De rechtbank wijst erop dat de verzuimboete passend is, en dat er geen reden is om deze te matigen wegens overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de vertraging mede aan belanghebbende te wijten is. De beroepen worden ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigt de naheffingsaanslag, belastingrente- en boetebeschikkingen, evenals de teruggavebeschikkingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/4326 t/m 22/4330

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2024 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 26 augustus 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 december 2019 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 16.497 opgelegd (de naheffingsaanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur € 1.435 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en een verzuimboete van € 1.649 opgelegd (de boetebeschikking).
1.2.
Over de tijdvakken 3 februari 2020 t/m 30 september 2020, november 2020, december 2020 en januari 2021 heeft de inspecteur de teruggaveverzoeken omzetbelasting van belanghebbende afgewezen en nihil beschikkingen gegeven (de teruggavebeschikkingen).
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 20 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen: mr. [inspecteur 1] en
mr. [inspecteur 2] . Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de belastingrente- en boetebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of de teruggavebeschikkingen terecht zijn gegeven. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op de aftrek van voorbelasting. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag en de belastingrente- en boetebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd en de teruggavebeschikkingen terecht zijn gegeven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Belanghebbende heeft een onderneming geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. De activiteiten bestaan uit het verlenen van verpleegkundige zorg. Zij is opgenomen in het register voor Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (“BIG-geregistreerd”).
4.1.
Belanghebbende is ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet OB) [1] .
4.2.
Over het tijdvak 1 januari – 31 december 2018 is door belanghebbende een bedrag van € 42 aan omzetbelasting aangegeven, over het tijdvak 1 januari – 31 december 2019 een bedrag van nihil en over het tijdvak 3 februari – 30 september 2020 een bedrag van € 84.
4.3.
Over het tijdvak 1 januari – 31 december 2018 is een bedrag van € 42 aan voorbelasting verrekend en is een teruggaaf verleend van € 7.819, over het tijdvak 1 januari – 31 december 2019 is een bedrag van € 8.639 aan voorbelasting teruggeven.
4.4.
Over de tijdvakken 3 februari 2020 – 30 september 2020, november 2020 en december 2020 zijn beschikkingen geen teruggaaf gegeven.
4.5.
De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld. Naar aanleiding daarvan heeft belanghebbende één uitgeschreven factuur overgelegd waarop 21% omzetbelasting in rekening is gebracht. Het betreft een factuur voor verpleegkundige zorg gedateerd op 14 november 2020 naar een bedrag van € 100 waarop € 21 aan omzetbelasting in rekening is gebracht. Op alle andere overgelegde facturen is geen omzetbelasting in rekening gebracht.
4.6.
De inspecteur heeft op 12 november 2021 het rapport naar aanleiding van het boekenonderzoek verzonden aan belanghebbende. Hierin is het opleggen van een naheffingsaanslag omzetbelasting alsmede het opleggen van een verzuimboete aangekondigd.
4.7.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase op 8 februari 2022 verzocht om een hoorgesprek. De inspecteur heeft op 18 februari 2022 een brief gestuurd met zijn contactgegevens opdat een hoorgesprek ingepland kon worden. Belanghebbende heeft verzocht om een hoorgesprek in april. De op 7 april gemaakte afspraak wordt op 6 april door de gemachtigde afgezegd en er is verzocht om uitstel tot na 22 mei. Op 17 juni en 19 juli verschijnen belanghebbende en haar gemachtigde niet voor het geplande hoorgesprek.

Motivering

Heeft belanghebbende recht op de aftrek van voorbelasting?

5. In artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet OB is een vrijstelling van belasting opgenomen voor handelingen die zijn gericht op de persoonlijke gezondheidskundige verzorging door medische beroepsbeoefenaren die BIG-geregistreerd zijn.
5.1.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wet OB vindt de aftrek van omzetbelasting die ter zake van de levering van goederen of diensten aan de ondernemer in rekening is gebracht (de voorbelasting) plaats voor zover de desbetreffende goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen.
5.2.
De bewijslast met betrekking tot het recht op een teruggave van voorbelasting rust op de belanghebbende [2] .
5.3.
Omdat belanghebbende verpleegkundige zorg heeft verleend aan hulpbehoevenden en zij BIG-geregistreerd is, heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank terecht geen omzetbelasting in rekening gebracht op de door haar uitgeschreven facturen. Op de factuur van 14 november 2020 is volgens de rechtbank ten onrechte omzetbelasting in rekening gebracht omdat sprake is van een vrijgestelde prestatie.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan dat zij recht heeft op de aftrek van voorbelasting omdat zij geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die aannemelijk maken dat zij belaste prestaties heeft verricht. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd en niet naar een te hoog bedrag vastgesteld. Ook de teruggavebeschikkingen zijn om die reden terecht gegeven.
Is het verdedigingsbeginsel geschonden?
5.5.
Belanghebbende heeft gesteld dat het verdedigingsbeginsel is geschonden omdat er tijdens het boekenonderzoek en de bezwaarfase geen gelegenheid zou zijn geboden door de inspecteur voor verweer. De rechtbank overweegt dat uit de beschrijving van het procesverloop, zoals volgt uit het dossier van de inspecteur en niet weersproken door belanghebbende, volgt dat er zowel tijdens het boekenonderzoek als de bezwaarfase door de inspecteur aan belanghebbende voldoende mogelijkheid is geboden voor verweer. Zo is belanghebbende driemaal uitgenodigd voor een hoorgesprek in de bezwaarfase. Daar is zij is eenmaal met en tweemaal zonder bericht niet verschenen. De rechtbank is daarom van oordeel dat van schending van het verdedigingsbeginsel geen sprake is.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikking?
5.6.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de naheffingsaanslag volgt.
Wat betekent dit voor de boetebeschikking?
5.7.
Het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan vormt een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete kan opleggen [3] . Met het niet betalen van belasting wordt gelijkgesteld het geval waarin, naar aanleiding van een gedaan verzoek, ten onrechte een teruggave van belasting is verleend [4] . Omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij belaste prestaties heeft verricht, had zij geen recht op de teruggaven van voorbelasting en is sprake van het niet betalen van omzetbelasting die op aangifte had moeten worden voldaan. Daarom kan een boete opgelegd worden van 10% van de verschuldigde belasting [5] .
5.8.
Voor het opleggen van een verzuimboete is geen opzet of grove schuld vereist, alleen in geval van afwezigheid van alle schuld (avas) wordt geen verzuimboete opgelegd. Van avas is slechts sprake indien belanghebbende in de gegeven omstandigheden de van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verzuim te voorkomen [6] . De bewijslast hiervoor rust op belanghebbende.
5.9.
Belanghebbende heeft gesteld dat geen boete opgelegd mag worden omdat zij heeft meegewerkt aan het boekenonderzoek en daarbij de gevraagde informatie aan de inspecteur heeft overgelegd. De rechtbank overweegt dat belanghebbende hiermee verwijst naar de op haar rustende inlichtingenverplichting [7] en stelt vast dat dit onderzoek van de inspecteur eerst na het verzuim heeft plaatsgevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van avas. De boete is terecht opgelegd.
5.10.
De rechtbank acht de opgelegde verzuimboete in dit geval passend en geboden.
Dient de opgelegde verzuimboete gematigd te worden wegens “undue delay”?
5.11.
De verzuimboete is aangekondigd in het rapport naar aanleiding van het ingestelde boekenonderzoek dat is verzonden aan belanghebbende op 12 november 2021. De rechtbank doet uitspraak op 31 januari 2024 zodat de redelijke termijn van 2 jaar met afgerond 3 maanden is overschreden. Volgens de Hoge Raad dienen bij de beoordeling of sprake is van “undue delay” bijzondere omstandigheden in aanmerking genomen te worden [8] . Hieronder wordt mede begrepen:
“de invloed van de beboete en/of diens raadsman/gemachtigde op het procesverloop; daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend het doen van verzoeken om verlenging van gestelde termijnen of uitstel voor (het voldoen aan) uitnodigingen of oproepingen”.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende naar aanleiding van de uitnodiging van de inspecteur van 18 februari 2022, waarin data voor een hoorgesprek in maart waren opgenomen, heeft verzocht het hoorgesprek in te plannen in april. Belanghebbende heeft het op 7 april geplande hoorgesprek – onder vermelding van redenen – verzet. Vervolgens is belanghebbende op 17 juni en 19 juli zonder bericht niet verschenen voor een gepland hoorgesprek. Naar het oordeel van de rechtbank is vanwege deze gang van zaken sprake van een bijzondere omstandigheid omdat het plannen van een hoorgesprek door de acties van belanghebbende met tenminste drie maanden is vertraagd. Hierdoor is het mede aan belanghebbende te wijten dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen reden is om de opgelegde verzuimboete te matigen wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade?
5.12.
De redelijke termijn voor de duur van de procedure start met het indienen van het bezwaarschrift van belanghebbende op 31 december 2021. Aangezien de rechtbank uitspraak doet op 31 januari 2024 is de redelijke termijn met 1 maand overschreden. De Hoge Raad heeft geoordeeld [9] dat voor de vaststelling van de duur van de procedure dezelfde bijzondere omstandigheden als voor de overschrijding van de redelijke termijn bij het opleggen van een boete van toepassing zijn. Gelet op hetgeen in 5.10 is overwogen, heeft belanghebbende daarom geen recht op een vergoeding van immateriële schade.

Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. De naheffingsaanslag en de belastingrente- en boetebeschikkingen alsmede de gegeven teruggavebeschikkingen blijven in stand. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 31 januari 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Wet OB.
2.Hof van Justitie EU 26 september 1996, nr. C-230/94, r.o. 24.
3.Artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
4.Artikel 20, eerste lid, van de AWR.
5.Paragraaf 24, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
6.Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:BA7184.
7.Artikel 47 van de AWR.
8.Hoge Raad 22 april 2005 ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
9.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.