ECLI:NL:RBZWB:2024:4390

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
22/3500 en 22/3501
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkering en verzwaring van de bewijslast bij niet-tijdige aangifte in belastingzaken

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende over het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, alsook een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Belanghebbende had geen aangifte gedaan, wat leidde tot een vergrijpboete van 50% van het verschuldigde belastingbedrag. De rechtbank heeft de beroepen op 8 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslagen naar een te hoog bedrag zijn opgelegd en dat de boete dient te worden verminderd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de hoogte van de aanslagen, die zijn gebaseerd op de betrokkenheid van belanghebbende bij een drugslaboratorium. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar, vermindert de aanslag IB/PVV naar nihil, en vernietigt de belastingrentebeschikking en de vergrijpboete. Tevens wordt de aanslag Zvw verminderd naar nihil. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/3500 en 22/3501

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. M.C.J. Schoenmakers),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 27 juni 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 971.950 (de aanslag IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) naar een bijdrage-inkomen van € 55.927 (de aanslag Zvw).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag IB/PVV heeft de inspecteur belanghebbende € 19.616 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking). Ook heeft de inspecteur gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag IB/PVV een vergrijpboete opgelegd van 50% van het verschuldigde belastingbedrag.
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 8 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde deelgenomen. Namens de inspecteur hebben [inspecteur 1] en [inspecteur 2] deelgenomen.
1.5.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht dat de termijn voor het doen van uitspraak is verlengd met zes weken.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen naar de juiste hoogte zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslagen IB/PVV en Zvw naar een te hoog bedrag opgelegd
.De boete dient ook te worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Op vrijdag 25 oktober 2019 ontving de politie een melding van de diefstal van een auto van de bewoner van de [adres] . Eenmaal ter plaatse aangekomen trof de politie een ontploft drugslaboratorium aan (het drugslaboratorium). Belanghebbende was betrokken bij het drugslaboratorium en is in verband met die betrokkenheid onherroepelijk strafrechtelijk veroordeeld.
4.1.
Op 28 februari 2020 heeft de inspecteur de officier van justitie (OvJ) op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) om gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het drugslaboratorium verzocht. Op dezelfde dag heeft de inspecteur het voor akkoord getekende artikel 55 AWR-verzoek retour ontvangen. De inspecteur heeft het proces-verbaal van het onderzoek, genaamd “Tensas” en gedagtekend 4 maart 2020, ontvangen.
4.2.
Belanghebbende is bij brief met dagtekening 28 februari 2020 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2019 als buitenlands belastingplichtige. Bij brief met dagtekening 16 oktober 2020 is belanghebbende eraan herinnerd dat hij aangifte IB/PVV over het jaar 2019 moet doen. Bij brief met dagtekening 25 november 2020 is belanghebbende aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2019 vóór 9 december 2020.
4.3.
Belanghebbende heeft op 9 december 2020 een aangiftebiljet IB/PVV 2019 ingediend voor binnenlands belastingplichtigen. De aangifte vermeldt géén inkomsten over het jaar 2019.
4.4.
Bij brief met dagtekening 27 januari 2021 heeft de inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat hij is uitgenodigd om aangifte te doen als buitenlands belastingplichtige. De inspecteur heeft daarbij een aangiftebiljet voor buitenlands belastingplichtigen uitgereikt en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren indien hij van mening is binnenlands belastingplichtig te zijn.
4.5.
Bij brief met dagtekening 19 maart 2020 heeft de inspecteur belanghebbende eraan herinnerd dat hij aangifte IB/PVV over het jaar 2019 moet doen. Bij brief met dagtekening 23 april 2021 heeft de inspecteur belanghebbende aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2019 vóór 11 mei 2021. Belanghebbende heeft geen aangifte IB/PVV over het jaar 2019 als buitenlands belastingplichtige ingediend.
4.6.
De inspecteur heeft op 10 februari 2021 naar aanleiding van de ingediende aangifte een onderzoek aangekondigd. Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van het proces-verbaal van het onderzoek Tensas en, nadat belanghebbende in de gelegenheid werd gesteld hierop te reageren, definitief gemaakt op 22 juli 2021.
4.7.
De aanslagen zijn door de inspecteur opgelegd met inachtneming van de uitkomsten van het boekenonderzoek.

Motivering

Dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard wegens het niet (tijdig) doen van aangifte?
5. Artikel 27e, eerste lid, van de AWR bepaalt dat indien de vereiste aangifte niet (tijdig) is gedaan, de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (‘omkering en verzwaring van de bewijslast’).
5.1.
Ter zitting hebben beide partijen aangegeven dat zij van mening zijn dat geen sprake is van een situatie waarin belanghebbende niet (tijdig) de vereiste aangifte heeft gedaan wegens ‘formele’ redenen. De rechtbank volgt partijen daarin. Belanghebbende is oorspronkelijk uitgenodigd om aangifte te doen als buitenlands belastingplichtige. Vervolgens heeft hij – in relatie tot de gegeven uitnodiging – te laat een onjuist aangiftebiljet ingediend. Het door de inspecteur verzochte biljet is door belanghebbende niet ingediend. Desalniettemin heeft de inspecteur gezien het tijdstip van indiening van het aangiftebiljet wel met die informatie rekening kunnen houden tijdens de daarop volgende aanslagfase. [1] Uit het rapport van het controleonderzoek blijkt ook dat dat is gebeurd. [2] In het gehele onderzoek speelt de woonplaats van belanghebbende verder geen rol en in deze procedure gaat de inspecteur ervan uit dat belanghebbende binnenlands belastingplichtig is. De rechtbank ziet in de omstandigheden van dit geval dan ook geen reden om het te laat indienen van een onjuist aangiftebiljet aan belanghebbende tegen te werpen. Er kan dus om die reden geen sprake zijn van omkering en verzwaring van de bewijslast.
Is de aanslag te hoog?
6. Wel stelt de inspecteur zich op het standpunt – gelet op de nadere toelichting ter zitting – dat belanghebbende met zijn betrokkenheid bij het drugslaboratorium een resultaat uit overige werkzaamheden heeft behaald van € 242.987. Hij heeft de hoogte van dat bedrag gebaseerd op een aandeel van 1/4e deel van het inkomen dat volgens de inspecteur met het drugslaboratorium is behaald gelet op het bij het drugslaboratorium aangetroffen productieafval. Gelet op dat niet-aangegeven inkomen is volgens de inspecteur dan ook sprake van het niet doen van de vereiste aangifte omdat op grond van wat is aangegeven belanghebbende zich bewust moest zijn dat een substantieel belastingbedrag niet zou worden geheven. Belanghebbende betwist dat hij enig resultaat uit overige werkzaamheden heeft behaald met zijn betrokkenheid bij het drugslaboratorium.
6.1.
De rechtbank verwerpt de stelling van de inspecteur. De rechtbank acht onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk die de conclusie rechtvaardigen dat belanghebbende € 242.987 aan resultaatinkomsten heeft genoten uit het drugslaboratorium. Daardoor kan ook geen sprake zijn van omkering en verzwaring van de bewijslast wegens het onterecht niet aangeven van inkomen. Uit het dossier volgt dat belanghebbende betrokken was bij het drugslaboratorium, maar de enkele betrokkenheid van belanghebbende bij het drugslaboratorium is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om zonder bijkomend bewijs de gestelde productie-inkomsten uit het drugslaboratorium aan belanghebbende toe te rekenen. Dat betekent dat de aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank zal de aanslag dan ook verminderen naar nihil. Dit betekent eveneens dat de bij de aanslag IB/PVV opgelegde vergrijpboete dient te worden vernietigd. Immers heeft de inspecteur dan niet bewezen dat aan belanghebbende te wijten is dat de aangifte onjuist of onvolledig is gedaan. [3] Ook de aanslag Zvw dient te worden verminderd naar nihil aangezien er dan geen bijdrage-inkomen resteert. [4]
Belastingrente
7. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende aanslag zal worden verminderd naar nihil, zal de rechtbank de belastingrentebeschikking vernietigen.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar, vermindert de aanslag IB/PVV naar nihil, en vernietigt de bijbehorende belastingrentebeschikking en de vergrijpboete. Ook vermindert de rechtbank de aanslag Zvw naar nihil.
8.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.370 omdat de gemachtigde van belanghebbende een bezwaarschrift heeft ingediend, een hoorgesprek heeft bijgewoond, een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
In de zaak met nummer 22/3500
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar
- vermindert de aanslag IB/PVV naar nihil;
- vernietigt de belastingrentebeschikking;
- vernietigt de vergrijpboete;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.370,- aan proceskosten aan belanghebbende.
In de zaak met nummer 22/3501
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet naar nihil
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 27 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 23 december 1959, ECLI:NL:HR:1959:AY0549, BNB 1960/26.
2.Zie daarvoor onderdeel 4.1 van het controlerapport.
3.Zoals bedoeld in artikel 67d van de AWR.
4.Gelet op artikel 43, lid 5 van de Zorgverzekeringswet.
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.