ECLI:NL:RBZWB:2024:4369

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/3587
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag omzetbelasting en tegemoetkoming in beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 25 juni 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd voor het tijdvak van 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019, ter hoogte van € 35.802. Na bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot € 35.695. Op 10 juni 2024 heeft de inspecteur echter per e-mail aan de rechtbank laten weten dat hij volledig aan de belanghebbende tegemoetkomt en zich afmeldt voor de zitting.

De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende aanwezig was. De rechtbank constateert dat de inspecteur volledig aan het beroep van de belanghebbende tegemoet is gekomen, waardoor het beroep gegrond wordt verklaard. De naheffingsaanslag wordt verminderd met € 4.613, en de belastingrentebeschikking wordt dienovereenkomstig aangepast. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan de belanghebbende moet vergoeden en dat de belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 1.750, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. De rechtbank benadrukt dat de uitspraak pas uitgevoerd hoeft te worden als deze onherroepelijk is geworden, wat inhoudt dat er binnen zes weken na verzending geen rechtsmiddel is aangewend of dat er onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3587

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , gevestigd in [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. J. Linssen),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 23 juni 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak van 1 oktober 2019 tot en met 31 december 2019 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting van € 35.802 opgelegd met [aanslagnummer] .F.01.9301 (de naheffingsaanslag) en gelijktijdig daarmee belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. Hij heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd tot € 35.695 en de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee verminderd.
1.3.
Per e-mail van 10 juni 2024 om 16:34 uur heeft de inspecteur de rechtbank bericht dat hij alsnog volledig aan belanghebbende tegemoetkomt en heeft hij zich afgemeld voor de zitting (zie 2.1 hierna). Deze e-mail is in cc ook aan de gemachtigde gestuurd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam] , bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

2. Het in beroep betwiste bedrag van de naheffingsaanslag bedraagt € 4.613. Voor het overige wordt de naheffingsaanslag, zoals deze luidt na uitspraak op bezwaar, door belanghebbende niet betwist. Tegen de belastingrentebeschikking heeft belanghebbende geen afzonderlijke gronden aangevoerd.
2.1.
Op de dag voorafgaand aan de zitting heeft de inspecteur de rechtbank als volgt bericht:
“Geachte heer, mevrouw,
Ik wil u hierbij mededelen dat ik tot de conclusie ben gekomen dat we abusievelijk het in geschil zijnde bedrag van € 4.613 in het verkeerde tijdvak (vierde kwartaal 2019) hebben gecorrigeerd. De overige bedragen van de naheffingsaanslag omzetbelasting over het vierde kwartaal 2019 zijn wel in het juiste tijdvak nageheven (deze bedragen zijn niet in geschil). Het beroep dient gegrond verklaard te worden.
De naheffingsaanslag over het vierde kwartaal 2019 zal met een bedrag van € 4.613 verminderd worden en vervolgens zullen we dit bedrag en eventuele andere relevante bedragen met betrekking tot de onderhavige kwestie over het juiste tijdvak corrigeren. Dit is ook zojuist besproken met de gemachtigde van belanghebbende.
Wij als belastingdienst zullen morgen niet aanwezig zijn bij de zitting. De wederpartij gaf zojuist te kennen wel te willen verschijnen.”
2.2.
De rechtbank stelt naar aanleiding van voornoemde e-mail vast dat de inspecteur volledig aan belanghebbendes beroep is tegemoetgekomen. Zoals de inspecteur heeft voorgesteld zal het beroep gegrond worden verklaard en zal de naheffingsaanslag met € 4.613 worden verminderd.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is gegrond. Omdat de inspecteur in de beroepsfase alsnog volledig aan belanghebbende is tegemoetgekomen, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Belanghebbende heeft in bezwaar niet gevraagd om vergoeding van haar kosten, zodat alleen voor de beroepsfase een proceskostenvergoeding wordt toegekend. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 31.082 en vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 25 juni 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [1]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.