In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 5 oktober 2022. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een semi-bungalow in [plaats], vastgesteld op € 455.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 374.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen die zijn gebruikt voor de waardebepaling voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de manier waarop rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning van belanghebbende. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven.
Daarnaast maakt belanghebbende aanspraak op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase is overschreden met bijna drie maanden. De rechtbank kent belanghebbende een schadevergoeding toe van € 50 voor de overschrijding van de redelijke termijn en bepaalt dat de Staat der Nederlanden het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig op 24 juni 2024.