ECLI:NL:RBZWB:2024:4321
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in het kader van een belastinggeschil
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 8 november 2022. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een twee-onder-een-kapwoning, vastgesteld op € 369.000 per 1 januari 2021, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 6 februari 2024 een zitting gehouden, waarbij belanghebbende aanwezig was en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd werd door twee personen. Na een aanhouding om te onderzoeken of overeenstemming mogelijk was, heeft de rechtbank op 27 juni 2024 uitspraak gedaan.
De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende betwist de waarde en stelt dat deze maximaal € 338.000 zou moeten zijn. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde waarde en dat de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd is. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat de door hem genoemde referentiewoningen identiek zijn aan zijn woning, waardoor het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De rechtbank bevestigt dat de heffingsambtenaar de waarde in voldoende mate heeft onderbouwd en dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende.