In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 januari 2024, wordt de WOZ-waarde van twee onroerende zaken beoordeeld in het kader van de onroerendezaakbelastingen. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, heeft beroep aangetekend tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 februari 2022. De heffingsambtenaar had eerder de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 338.000 en € 289.000 per 1 januari 2020. Na bezwaar is de waarde van het eerste object verlaagd naar € 325.000, terwijl het bezwaar tegen de tweede waarde ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelt dat de vastgestelde waarden niet te hoog zijn. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde WOZ-waarden, en dat de argumenten van de belanghebbende, waaronder de invloed van het coronavirus op de huurprijzen, niet voldoende onderbouwd zijn. Tevens wordt een verzoek om vrijstelling van griffierecht afgewezen, omdat de belanghebbende niet aan de criteria voor vrijstelling voldoet. De rechtbank kent de belanghebbende een schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, en bepaalt dat de heffingsambtenaar en de Staat ieder de helft van het griffierecht en proceskosten aan de belanghebbende moeten vergoeden.