Op 24 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 10 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte twee feiten van openlijke geweldpleging, gepleegd op 2 augustus 2021, waarbij de verdachte samen met anderen geweld heeft gebruikt tegen twee slachtoffers onder dreiging van een vuurwapen of een gelijkend voorwerp. De verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een forse overschrijding van de redelijke termijn, die in deze zaak meer dan 34 maanden bedroeg, terwijl de redelijke termijn voor jeugdigen 16 maanden is. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er sprake was van een overschrijding, dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, omdat er geen ernstige inbreuk op het recht op een eerlijk proces was. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan openlijke geweldpleging, maar sprak hem vrij van de primair tenlastegelegde feiten en legde geen straf of maatregel op, rekening houdend met de beperkte rol van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling sinds het feit. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in jeugdstrafzaken en de afweging van persoonlijke omstandigheden van de verdachte.